ECLI:NL:HR:2007:BB9663
Hoge Raad
- Cassatie
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- E.J. Numann
- J.C. van Oven
- Rechtspraak.nl
Faillissementsrecht en de beoordeling van vorderingsrechten in cassatie
In deze zaak gaat het om een verzoek tot cassatie van [verzoeker] tegen de uitspraak van het gerechtshof te 's-Gravenhage, die op 18 september 2007 het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 20 juli 2007 heeft bekrachtigd. De rechtbank had [verzoeker] in staat van faillissement verklaard op verzoek van mr. J.M. van Remundt, die als curator optreedt in het faillissement van Uitzendbureau Europe 2100 B.V. Na de faillietverklaring heeft [verzoeker] hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd. Hierop heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft op 21 december 2007 uitspraak gedaan. De advocaat van [verzoeker] heeft de zaak mondeling toegelicht tijdens de zitting op 16 november 2007. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda was om het beroep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie konden leiden. Dit werd onderbouwd met verwijzing naar artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, waaruit blijkt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van vorderingsrechten in faillissementszaken, vooral in het kader van de eisen die aan de vaststelling van vorderingsrechten worden gesteld.