ECLI:NL:HR:2007:BB9268

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01701/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake doodslag en TBS-bevel

Op 4 december 2007 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herziening van een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, die in 1998 was veroordeeld voor doodslag en ter beschikking was gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege, verzocht om herziening van deze uitspraak. De aanvrage tot herziening was ingediend door mr. J.V.C. Constandse, advocaat te Haarlem, namens de aanvrager, die op dat moment verbleef in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek te Vught.

De Hoge Raad oordeelde dat de enkele omstandigheid dat het Hof de maatregel van TBS heeft opgelegd zonder een voorafgaand advies dat voldeed aan de eisen van artikel 37, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet kan worden aangemerkt als een novum in de zin van artikel 457, eerste lid, onder 2° van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening van een uitspraak slechts omstandigheden van feitelijke aard in aanmerking komen die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan de orde zijn gekomen en die het ernstig vermoeden wekken dat, indien deze omstandigheden bekend waren geweest, het onderzoek tot een andere uitkomst zou hebben geleid.

De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten van artikel 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering en verklaarde de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk. Dit arrest is uitgesproken door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.

Uitspraak

4 december 2007
Strafkamer
nr. 01701/07 H
JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 1998, nummer 23-000687-98, ingediend door mr. J.V.C. Constandse, advocaat te Haarlem, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959, ten tijde van de aanvrage verblijvende in de Prof. Mr. W.P.J. Pompekliniek, locatie Nieuw Vosseveld te Vught.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 2 maart 1998 - de aanvrager ter zake van "doodslag" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en daarbij gelast dat de aanvrager ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid - het zogenoemde novum - kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. De enkele omstandigheid dat het Hof de hiervoor onder 1 vermelde last heeft gegeven zonder dat - naar in de aanvrage wordt gesteld - daaraan een advies is voorafgegaan dat voldeed aan de eisen van art. 37, tweede lid, Sr, levert niet op een novum als evenbedoeld. De aanvrage kan daarom, gelet op het bepaalde in de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2007.