ECLI:NL:HR:2007:BB9133

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/217HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • O. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
  • A. Hammerstein
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over afgifte van in beslag genomen bescheiden in het kader van een strafvorderlijk onderzoek

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door MK International Card Services B.V. (hierna: ICS) tegen de Staat der Nederlanden. De zaak betreft een vordering in kort geding die ICS had ingesteld tegen de Staat en Ocean International Marketing B.V. (hierna: Ocean) om afgifte van in beslag genomen bescheiden en computerbestanden, die nodig waren voor een arbitrageprocedure. De vordering was gericht op het verkrijgen van documenten die door het Openbaar Ministerie in het kader van een strafvorderlijk onderzoek waren in beslag genomen. De voorzieningenrechter had de vordering van ICS in eerste instantie toegewezen, maar het gerechtshof te 's-Gravenhage vernietigde dit vonnis en wees de vordering van ICS af. Het hof oordeelde dat de Staat niet verplicht kon worden om gegevens te verstrekken die hij ingevolge de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) niet mocht verstrekken. ICS ging in cassatie tegen dit arrest van het hof.

De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak bevestigd dat de belangenafweging die door het College van procureurs-generaal was gemaakt, niet onbegrijpelijk was. Het hof had terecht geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich verzette tegen de afgifte van de gevraagde gegevens. De Hoge Raad oordeelde dat de Wjsg geen verplichting tot verstrekking van strafvorderlijke gegevens aan derden kent, maar slechts een bevoegdheid tot verstrekking schept. De Hoge Raad verwierp het beroep van ICS en veroordeelde hen in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak benadrukt de bescherming van privacy en de belangen van strafvorderlijke onderzoeken, en bevestigt de ruime beoordelingsvrijheid van het College in dergelijke zaken.

Uitspraak

21 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/217HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
INTERNATIONAL CARD SERVICES B.V.,
gevestigd te Diemen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J. Brandt,
t e g e n
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als ICS en de Staat.
1. Het geding in feitelijke instanties
ICS heeft bij exploot van 19 november 2004 Ocean International Marketing B.V. (hierna: Ocean) en de Staat gedagvaard voor de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam en gevorderd, kort gezegd, Ocean te veroordelen om aan ICS de stukken vermeld in de inleidende dagvaarding ter hand te stellen, alsmede de Staat te veroordelen te gehengen en te gedogen dat die stukken aan ICS worden afgegeven en hiertoe zijn medewerking te verlenen door hetzij kopieën van die stukken aan ICS ter hand te stellen, hetzij ICS in de gelegenheid te stellen om kopieën te (doen) maken, met kosten.
De Staat heeft de vordering bestreden.
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 25 november 2004 Ocean veroordeeld om de in de inleidende dagvaarding vermelde stukken aan ICS ter hand te stellen, alsmede de Staat veroordeeld om te gehengen en te gedogen dat kopieën van deze stukken aan ICS worden afgegeven en hiertoe alle medewerking te verlenen door hetzij de kopieën aan ICS ter hand te stellen, hetzij ICS in de gelegenheid te stellen om kopieën van deze stukken te (doen) maken.
Tegen dit vonnis heeft de Staat hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 4 mei 2006 heeft het hof het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd en de vordering van ICS, voor zover gericht tegen de Staat, afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft ICS beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staat heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) ICS sluit in Nederland overeenkomsten met ondernemingen, welke ertoe strekken dat die ondernemingen met het oog op de betaling van transacties de creditcards van VISA accepteren. ICS heeft op 6 augustus 1996 een dergelijke acceptatie-overeenkomst gesloten met Heros Global Marketing. Sindsdien heeft ICS op basis van deze overeenkomst een groot aantal creditcardtransacties met Heros en haar rechtsopvolgster, Ocean International Marketing B.V. (hierna: Ocean) verwerkt.
(ii) Ocean, gevestigd te Rotterdam, heeft zich toegelegd op de verkoop van verhandelbare contracten voor de levering op termijn van wijn, onder meer in de Verenigde Staten van Amerika. Voor de betaling konden kopers gebruik maken van een creditcard van VISA.
(iii) Nadat tegen Ocean aangiften van strafbare feiten waren gedaan, is in het kader van het strafvorderlijk onderzoek daarnaar de administratie van Ocean in beslag genomen.
(iv) Een in de Verenigde Staten wonende koper van dergelijke contracten, die deze met gebruikmaking van zijn VISAcard had betaald, heeft van Citibank, die aan hem die creditcard had uitgegeven, terugstorting van die betaling verlangd op de grond dat Ocean jegens hem niet had voldaan aan haar verplichting tot levering van de wijn.
(v) Citibank heeft vervolgens ICS aangesproken tot betaling van het aan deze koper teruggestorte bedrag. ICS meende niet tot betaling verplicht te zijn. Ingevolge de bij de VISAcard-organisatie geldende regels is het geschil tussen Citibank en ICS onderworpen aan arbitrage. Ten behoeve van die arbitrageprocedure wenste ICS te beschikken over het gedeelte van de administratie van Ocean dat betrekking heeft op de transacties tussen deze koper en Ocean.
(vi) Ocean heeft feitelijk opgehouden te bestaan.
3.2 De vordering in kort geding van ICS tegen Ocean strekt tot afgifte van bescheiden en computerbestanden. Deze vordering is door de voorzieningenrechter toegewezen. ICS heeft voorts gevorderd dat de Staat wordt veroordeeld deze afgifte te gehengen en te gedogen en daaraan zijn medewerking te geven, een en ander zoals hiervoor in 1 is vermeld. Deze vordering is door de voorzieningenrechter eveneens toegewezen, doch zij is door het hof afgewezen. Het hof was - samengevat weergegeven - van oordeel dat (i) de Staat voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige gegevens door het Openbaar Ministerie in een strafdossier worden verwerkt en dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen afgifte of teruggave, (ii) ICS derde is als bedoeld in art. 39e e.v. van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (verder: Wjsg) en in verband met het voeren van een civiele procedure over schade die het gevolg is van strafbare feiten, een zwaarwegend algemeen belang heeft in de zin van art. 39f lid 1 Wjsg, (iii) het College van procureurs-generaal (hierna: het College), dat in art. 39a Wjsg als "de verantwoordelijke" is aangewezen, de mate van schending van privacy die door verstrekking van de gegevens optreedt, moet afwegen tegen het belang van ICS bij het verkrijgen van de gegevens, en (iv) het College in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat dit belang niet opweegt tegen de daardoor veroorzaakte schending van de privacy. Omdat naar het - in cassatie op dit punt niet bestreden - oordeel van het hof de Staat niet verplicht kan worden op grond van art. 843a Rv. gegevens te verstrekken die hij ingevolge de Wjsg niet mag verstrekken, is de vordering niet op grond van deze laatste bepaling toewijsbaar.
De hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde oordelen zijn in cassatie eveneens onbestreden gelaten.
3.3 De onderdelen 1 tot en met 5 keren zich alleen tegen de belangenafweging voorzover hierin het belang van Ocean is betrokken. De onderdelen missen feitelijke grondslag voorzover zij uitgaan van de veronderstelling, dat het hof zelf de in het geding zijnde belangen heeft afgewogen, nu het hof klaarblijkelijk slechts heeft getoetst of het College bij zijn afweging in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het belang van het verstrekken van gegevens aan ICS niet opweegt tegen de daardoor veroorzaakte schending van de privacy van betrokkenen. De onderdelen miskennen voorts dat de Wjsg geen verplichting kent om strafvorderlijke gegevens aan derden te verschaffen doch slechts een bevoegdheid tot verstrekking schept, en dat het College een grote mate van vrijheid heeft in de afweging van de daarbij betrokken belangen. Het hof heeft terecht zich beperkt tot een beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van het College en zich niet begeven in de beantwoording van de vraag of de beslissing van het College inhoudelijk juist is. Het oordeel van het hof getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, mede gelet op het feit dat het hier om een kort geding gaat, niet onvoldoende gemotiveerd. Het is ten slotte ook niet onbegrijpelijk. Hierop stuiten de onderdelen af.
3.4 Het hof heeft de stelling van ICS dat zij is gesubrogeerd in de rechten van Ocean ten opzichte van de Amerikaanse koper kennelijk niet van belang geacht. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is, gelet op hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, ook niet onbegrijpelijk. De klachten van de onderdelen 6 en 7 zijn daarom tevergeefs voorgesteld.
3.5 Uit rov. 5 van het bestreden arrest blijkt dat het hof in aanmerking heeft genomen dat ICS de gevraagde gegevens nodig had in het kader van een arbitrale procedure waarin haar aansprakelijkheid voor door Ocean veroorzaakte schade aan de orde is. De omstandigheid dat de Amerikaanse koper de discussie over de vraag of hij al dan niet met Ocean heeft gecontracteerd, zelf heeft geïnitieerd, is een aspect dat daarmee verband houdt. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het College dit aspect niet zo zwaar heeft moeten laten wegen dat het op grond daarvan tot een andere beslissing had moeten komen. Dit oordeel is voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, en kan in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Onbegrijpelijk is het niet. Daarop stuiten de onderdelen 8 en 9 af.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt ICS in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 december 2007.