ECLI:NL:HR:2007:BB9132

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12761HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging voorlopige machtiging tot verblijf in psychiatrisch ziekenhuis wegens schending hoor- en wederhoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan over de voorlopige machtiging tot verblijf van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch had op 14 augustus 2007 een verzoek ingediend voor een voorlopige machtiging, ondersteund door een geneeskundige verklaring en een behandelingsplan. De rechtbank heeft na het horen van de betrokkene en deskundigen op 27 augustus 2007 een deskundige benoemd om de betrokkene te onderzoeken. Op 12 september 2007 verleende de rechtbank de voorlopige machtiging, die inging op diezelfde datum en eindigde op 11 maart 2008. De betrokkene heeft hiertegen cassatie ingesteld.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank in haar beslissing in strijd heeft gehandeld met de wettelijke vereisten van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). De rechtbank had de rapportage van de psychiater, die niet aan de betrokkene was voorgelegd, niet in haar overwegingen mogen meenemen zonder dat de betrokkene of haar advocaat de kans had gekregen om hierop te reageren. Dit schond het beginsel van hoor en wederhoor, dat is gewaarborgd in artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en in de Wet Bopz. De Hoge Raad vernietigde daarom de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van de betrokkene in procedures die betrekking hebben op gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis. De Hoge Raad bevestigt dat het essentieel is dat betrokkenen de mogelijkheid krijgen om te reageren op deskundigenrapporten die van invloed zijn op hun situatie.

Uitspraak

21 december 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. 07/12761HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT 's-Hertogenbosch,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instanties
De officier van justitie in het arrondissement 's-Hertogenbosch heeft op 14 augustus 2007, onder overlegging van een op 9 augustus 2007 ondertekende geneeskundige verklaring en een behandelingsplan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorlopige machtiging tot het doen verblijven van betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, de klinisch geriater i.o. en de psychiater had gehoord, heeft zij bij tussenbeschikking van 27 augustus 2007 een deskundige benoemd en aan deze verzocht betrokkene te onderzoeken en een deskundig oordeel te geven zoals gevraagd in de geneeskundige verklaring ingevolge art. 16 Wet Bopz behorende bij een voorlopige machtiging. Bij eindbeschikking van 12 september 2007 heeft de rechtbank een voorlopige machtiging verleend om betrokkene te doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis, ingaande 12 september 2007, eindigende op 11 maart 2008.
De eindbeschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de eindbeschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank 's-Hertogenbosch.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Na het resultaat van de, door betrokkene ter zitting van 27 augustus 2007 verzochte, contra-expertise naar haar psychiatrische stoornis en daaraan gerelateerd gevaar te hebben afgewacht, heeft de rechtbank in haar beschikking de verzochte voorlopige machtiging verleend tot 11 maart 2008. Daartoe overwoog de rechtbank:
"De door psychiater [betrokkene 1] uitgevoerde contra-expertise op 31 augustus 2007, binnengekomen ter griffie op 3 september 2007, bevestigt de eerdere diagnose dat betrokkene lijdt aan een psychiatrische stoornis. Er is bij betrokkene sprake van een waanstoornis, achtervolgingstype (DSM-IV code 297.1). Psychiater [betrokkene 1] merkt daarbij op dat lichamelijk onderzoek nodig is om vast te stellen of er sprake is van een somatische aandoening, doch het onderzoek heeft niet kunnen plaatsvinden omdat betrokkene daaraan niet meewerkt.
De stoornis, bestaande uit de pathologische achterdocht, de paranoïdie en het afwijzen van elke hulp, leidt tot sociaal afglijden en roept agressie op bij anderen.
Betrokkene loopt eveneens gevaar maatschappelijk ten onder te gaan en zichzelf ernstig te verwaarlozen.
Aldus is voldaan aan de wettelijke vereisten en dient het verzoek te worden ingewilligd".
Hiertegen komt het middel in twee onderdelen met rechts- en motiveringsklachten op.
3.3 Nu uit deze beschikking noch uit de overige gedingstukken van het tegendeel blijkt, moet in cassatie ervan worden uitgegaan dat de door de psychiater [betrokkene 1] uitgebrachte rapportage niet aan betrokkene is voorgelegd en de rechtbank voorafgaande aan haar beslissing betrokkene (of haar advocaat) niet in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren. Aldus heeft de rechtbank gehandeld en beslist in strijd met het bepaalde in art. 8 lid 1 in verbinding met lid 6 en 9 Wet Bopz en is het - in deze bepaling neergelegde en mede door art. 5 EVRM gewaarborgde - fundamentele beginsel van hoor en wederhoor geschonden. De rechtsklacht van onderdeel I is derhalve gegrond.
3.4 Gegrondbevinding van onderdeel I brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 12 september 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 december 2007.