ECLI:NL:HR:2007:BB9110

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/196HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening in cassatie en domiciliekeuze van de verweerster

In deze zaak heeft eiser op 12 maart 2007 een exploot van dagvaarding uitgebracht aan verweerster, waarin hij beroep in cassatie instelt tegen eerdere arresten van het gerechtshof te Arnhem. Verweerster is niet verschenen op de zitting van de Hoge Raad op 29 juni 2007, waarna eiser verzocht heeft om verstekverlening. De Advocaat-Generaal J. Wuisman heeft tijdens de zitting op 10 augustus 2007 geconstateerd dat er onduidelijkheid bestond over de domiciliekeuze van verweerster, die volgens de cassatiedagvaarding zou zijn gedaan ten kantore van advocaat Mr. H.J. Idzenga in Groningen. De Hoge Raad heeft de zaak aangehouden voor het overleggen van een akte die deze domiciliekeuze zou bevestigen. Na meerdere aanhoudingen heeft eiser op 26 september 2007 een exploot laten uitbrengen aan het kantoor van de procureur van verweerster, met oproeping voor de zitting van 5 oktober 2007. Verweerster is wederom niet verschenen, en de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verstekverlening. De rolraadsheer heeft de zaak vervolgens verwezen naar de eerste meervoudige kamer van de Hoge Raad voor een beslissing over het verzoek tot verstekverlening.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 30 november 2007 geoordeeld dat niet is gebleken dat verweerster haar domicilie had gekozen ten kantore van Mr. H.J. Idzenga, waardoor het exploot van 12 maart 2007 een gebrek vertoonde dat tot nietigheid leidde. Echter, gezien de omstandigheden en het feit dat eiser tijdig een herstelexploot had laten uitbrengen, heeft de Hoge Raad besloten dat verstek tegen verweerster verleend moet worden. Dit arrest is gewezen door vice-president D.H. Beukenhorst en raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels, W.D.H. Asser, en openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

30 november 2007
Eerste Kamer
Nr. C07/196HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.Chr.M. Oomen,
t e g e n
[Verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft bij exploot van 12 maart 2007 aan [verweerster] aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen de tussen partijen gewezen arresten van het gerechtshof te Arnhem van 25 oktober 2005 en 12 december 2006 en [verweerster] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 29 juni 2007.
[Verweerster] is op laatstgenoemde dag in cassatie niet verschenen, waarop [eiser] heeft verzocht tegen hem verstek te verlenen.
Ter terechtzitting van de Hoge Raad van 10 augustus 2007 heeft de Advocaat-Generaal J. Wuisman geconstateerd dat:
a. in de cassatiedagvaarding vermeld wordt dat verweerster in cassatie in de vorige instantie domicilie heeft gekozen te Groningen ten kantore van Mr. H.J. Idzenga, die te Groningen kantoor houdt aan het adres Van Ketwich Verschuurstraat 98;
b. in het exploot van cassatiedagvaarding vermeld staat dat aan dit adres het exploot is uitgebracht;
c. in de bestreden arresten van het hof Arnhem als procureur Mr. H. Ravenhorst staat vermeld;
d. deze laatste omstandigheid onzeker doet zijn of verweerster in cassatie voor de appelinstantie inderdaad laatstelijk (mede) woonplaats heeft gekozen bij Mr. Idzenga.
De zaak is hierop aangehouden voor het overleggen van een akte waaruit blijkt dat [verweerster] voor de appelinstantie laatstelijk ten minste mede domicilie heeft gekozen ten kantore van Mr. H.J. Idzenga te Groningen.
Nadat de zaak een aantal malen ter rolle was aangehouden voor overlegging van de hiervoor bedoelde akte, heeft [eiser] op 26 september 2007 een exploot doen uitbrengen aan het kantoor van Mr. Ravenhorst, met oproeping van [verweerster] om ter terechtzitting van 5 oktober 2007 te verschijnen.
Op deze terechtzitting is [verweerster] wederom niet verschenen, heeft [eiser] zijn verzoek tot verstekverlening gehandhaafd en heeft de Advocaat-Generaal J. Wuisman schriftelijk geconcludeerd tot verstekverlening. De conclusie is aan deze rolbeschikking gehecht.
De rolraadsheer heeft de zaak verwezen naar de eerste meervoudige kamer van de Hoge Raad voor beslissing op de verzochte verstekverlening.
2. Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
2.1 Niet is gebleken dat [verweerster] laatstelijk ten minste mede domicilie heeft gekozen ten kantore van Mr. H.J. Idzenga te Groningen, zodat het exploot van 12 maart 2007 lijdt aan een gebrek dat nietigheid meebrengt.
2.2 Uit het bestreden arrest van 12 december 2006 blijkt dat [verweerster] haar zaak ter terechtzitting van het hof van 6 november 2006 heeft laten bepleiten door mr. H.J. Idzenga, advocaat te Groningen. Aangenomen moet worden dat daarmee dezelfde is bedoeld als de advocaat aan wiens kantoor het exploot van 12 maart 2007 is betekend. Daarom is niet aannemelijk dat dit exploot [verweerster] niet heeft bereikt.
2.3 Aldus bestaat er aanleiding om op de voet van art. 121 lid 2 Rv. een nieuwe roldatum te bepalen en [eiser] te bevelen deze bij exploot aan [verweerster] aan te zeggen met herstel van het gebrek. Een redelijke toepassing van deze bepaling laat echter toe een en ander achterwege te laten, nu [eiser] reeds eigener beweging op 26 september 2007 en dus, gelet op de dagvaardingstermijn van een week, tijdig vóór de roldatum van 5 oktober 2007 aan het kantoor van mr. H. Ravenhorst, de procureur van [verweerster] in hoger beroep bij wie deze laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen, een - ook overigens geldig - herstelexploot heeft laten uitbrengen, waarbij [verweerster] de genoemde roldatum van 5 oktober 2007 is aangezegd. Aangezien [verweerster] op die datum wederom niet is verschenen, behoort verstek tegen hem te worden verleend.
3. Beslissing:
De Hoge Raad verleent tegen [verweerster] het gevraagde verstek.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 november 2007.