ECLI:NL:HR:2007:BB8870

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00559/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en opzettelijke beschadiging van eigendom met een autokrik

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De verdachte, geboren in 1956 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Veenhuizen', was in hoger beroep veroordeeld voor poging tot moord en opzettelijke beschadiging van een scooter. De feiten vonden plaats op 20 april 2004 in de gemeente Stadskanaal, waar de verdachte met een autokrik op het hoofd van het slachtoffer [slachtoffer 1] sloeg, terwijl hij ook een scooter van [slachtoffer 2] beschadigde. De verdachte had eerder dreigingen geuit richting de aangevers en verklaarde dat hij wraak wilde nemen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaring van de verdachte in hoger beroep niet onterecht had geïnterpreteerd. De verdachte had verklaard dat hij meende dat het slachtoffer [slachtoffer 1] een van de aangevers was, en het Hof concludeerde dat de verdachte met opzet de aanmerkelijke kans had aanvaard dat het slachtoffer zou overlijden door de klap met de krik. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat de middelen niet tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege.

Uitspraak

18 december 2007
Strafkamer
nr. 00559/07
DV/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 26 september 2006, nummer 24/000912-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Veenhuizen, locatie Esserheem" te Veenhuizen.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Groningen van 5 april 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "poging tot moord" en 2 "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en daarbij bevolen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden van de verdachte op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"1. hij op 20 april 2004, in de gemeente Stadskanaal, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een persoon, genaamd [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een autokrik tegen diens hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 20 april 2004, in de gemeente Stadskanaal, opzettelijk en wederrechtelijk een scooter, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft beschadigd."
3.2.1. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 22 juli 2004, voor zover inhoudende:
"Ik had de krik uit de auto gepakt om de deur van de kamer mee in te slaan. De man stond in de weg, daarom heb ik hem met de krik weggedrukt. Ik deed dit door de krik voor mij uit te drukken.
Op 20 april 2004 ben ik bij de woning (naar het hof begrijpt te [woonplaats]) tegen de scooter aangereden. Dit deed ik omdat ik boos was."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 20 april 2004 was ik op de stoep bij mijn huurappartement in [woonplaats]. Ik zag vanuit de voordeur dat de scooter van [slachtoffer 2] was omgevallen. Ik weet nu dat de brommer was aangereden door [verdachte]. Terwijl ik op de stoep stond, zag ik [verdachte] op mij afkomen. Hij kwam bij de auto van zijn vriendin vandaan. Ik zag dat hij de kofferbak open had en dat hij daar iets uit pakte. Hij zei:
"[Slachtoffer 1], ik heb wat voor je." Hij kwam met een autokrik op mij af. Voordat ik het in de gaten had, had hij mij met dat ding op mijn hoofd geslagen. Het bloed spatte alle kanten op en ik voelde dat ik onvast op mijn benen stond."
c. de verklaring van de getuige [slachtoffer 1] afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2006, voor zover inhoudende:
"[Verdachte] pakte de krik uit de auto en kwam op me aflopen. Hij sloeg met de krik tegen mijn hoofd. Het klopt dat ik twee keer op mijn hoofd ben geslagen met de krik."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 2]:
"Ik doe aangifte van vernieling van mijn scooter. Op 20 april 2004 was ik in mijn kamer in [woonplaats]. Plotseling zei mijn kamergenoot dat mijn scooter door [verdachte] was aangereden, terwijl deze geparkeerd stond voor de woning. De scooter is aan de achterkant aangereden. De scooter is anderhalve meter naar voren geschoven, tegen een hekwerk aangereden en linksom omgevallen. De scooter is rondom beschadigd en de voorvork is ontzet."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 20 april 2004 uitte verdachte [verdachte] allerlei dreigingen richting aangevers. Hij deelde ons regelmatig mede, dat hij direct na vrijlating de strot van aangevers zou doorsnijden. Dit riep hij nog diverse malen in het cellencomplex. Buiten op straat riep hij nog diverse malen dat hij niet lang vrij zou zijn, omdat hij de aangevers allemaal dood zou maken."
f. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"Op 20 april 2004 zag ik dat [verdachte] (verdachte, zo begrijpt het hof) met een flinke vaart in de [a-straat] te [woonplaats] kwam aanrijden in de auto van zijn vriendin. Hij reed met volle vaart in op de bromfiets van [slachtoffer 2]. Deze bromfiets stond geparkeerd op de stoep vlak voor het verhuurpand. Ik zag dat [verdachte] de kofferbak van de auto had geopend en daaruit een krik had gepakt. [Slachtoffer 1] ([slachtoffer 1], zo begrijpt het hof) was nog niet bij de voordeur, toen ik [verdachte] hoorde roepen: "[Slachtoffer 1], ik heb wat voor je." Toen [slachtoffer 1] op de stoep voor de ingang stond, stormde [verdachte] op hem af en sloeg met behoorlijke kracht met de autokrik op het hoofd van [slachtoffer 1]."
3.2.2. Het Hof heeft voorts onder de kop "Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1" overwogen:
"Het hof acht, anders dan de advocaat-generaal en de raadsman van verdachte, bewezen dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade het slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven heeft trachten te beroven. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Verdachte was op 19 april 2004 in verzekering gesteld naar aanleiding van een aangifte door enkele bewoners van het pand [a-straat 1] te [woonplaats]. Ter zitting van het hof heeft hij verklaard dat hij meende dat (het slachtoffer) [slachtoffer 1] een van die aangevers was. Tegenover de verbalisanten in die zaak heeft hij aangegeven dat hij wraak wilde nemen op de aangevers en dat hij de aangevers dood zou maken. Vlak voordat verdachte en zijn vriendin ongeveer vier uren later bij het appartementencomplex in [woonplaats] arriveerden, heeft hij zijn vriendin uit de auto gezet. Met een autokrik heeft verdachte vervolgens op het slachtoffer [slachtoffer 1] ingeslagen. Het hof is van oordeel dat het een voorzienbaar gevolg is dat iemand komt te overlijden wanneer hij met een dergelijk zwaar metalen voorwerp als een autokrik met kracht op zijn hoofd wordt geslagen. Aldus heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van het slaan met de krik op hoofd zou zijn overleden".
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van feit 1 ontoereikend is gemotiveerd, nu het Hof in de bewijsoverweging een door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring heeft gedenatureerd.
4.2.1. Het middel doelt op de volgende passage in de bewijsoverweging: "Ter zitting van het Hof heeft hij verklaard dat hij meende dat (het slachtoffer) [slachtoffer 1] een van die aangevers was".
4.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 12 september 2006 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - in dat de verdachte aldaar het volgende heeft verklaard:
"Het raam aan de zijkant van de woning is dichtgemaakt, omdat daar een ledikantje stond.
De getuigen konden dus niets door dat raam zien.
De scooter stond achter een vrachtauto. Ik heb de scooter een drukkertje gegeven, waardoor deze een klein stukje verschoof. Ik deed dat omdat ik boos was op de jongens, omdat ze me hadden aangegeven. Toen ik naar de deur liep, trok [slachtoffer 1] de deur open en pakte meteen de krik vast. We stonden dus nog in de deuropening."
4.3. Het Hof heeft de onder 4.2.2 weergegeven verklaring klaarblijkelijk in die zin opgevat dat de verdachte met "de jongens" doelde op [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Die uitleg is niet onbegrijpelijk. Daarom kan niet worden gezegd dat het Hof in de passage in het arrest, waarop het middel doelt, aan die verklaring een andere betekenis heeft gegeven dan de verdachte kennelijk bedoeld heeft daaraan te geven.
4.4. Het middel is ongegrond.
5. Beoordeling van het eerste en het derde middel
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kunnen leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
7. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 december 2007.