ECLI:NL:HR:2007:BB8752
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van economische kamers in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen. De belanghebbende, geboren in 1950 en wonende te [woonplaats], had een vordering ingediend die betrekking had op de onttrekking aan het verkeer van runderen. De Rechtbank had eerder de vordering toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de zaak niet door de juiste economische kamer was behandeld. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 38 van de Wet op de economische delicten (WED) de kennisneming van economische delicten bij uitsluiting aan de rechtbank is opgedragen en dat de behandeling en beslissing voorbehouden zijn aan economische kamers. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat er geen bewijs was dat de zaak door een economische raadkamer was behandeld. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, voor een nieuwe behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de bevoegdheid en rol van economische kamers in het strafrecht verduidelijkt en bevestigt dat deze kamers als raadkamers moeten optreden in zaken betreffende economische delicten.