ECLI:NL:HR:2007:BB8752

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03222/06 B
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.P. Balkema
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van economische kamers in het strafrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen. De belanghebbende, geboren in 1950 en wonende te [woonplaats], had een vordering ingediend die betrekking had op de onttrekking aan het verkeer van runderen. De Rechtbank had eerder de vordering toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de zaak niet door de juiste economische kamer was behandeld. De Hoge Raad benadrukte dat volgens artikel 38 van de Wet op de economische delicten (WED) de kennisneming van economische delicten bij uitsluiting aan de rechtbank is opgedragen en dat de behandeling en beslissing voorbehouden zijn aan economische kamers. De Hoge Raad concludeerde dat de bestreden beschikking niet in stand kon blijven, omdat er geen bewijs was dat de zaak door een economische raadkamer was behandeld. De zaak werd verwezen naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, voor een nieuwe behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de bevoegdheid en rol van economische kamers in het strafrecht verduidelijkt en bevestigt dat deze kamers als raadkamers moeten optreden in zaken betreffende economische delicten.

Uitspraak

27 november 2007
Strafkamer
nr. 03222/06 B
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Zutphen van 14 april 2006, nummer RK 05/245, gegeven op een vordering als bedoeld in artikel 552f van het Wetboek van Strafvordering ingesteld door:
[belanghebbende], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft de vordering toegewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de belanghebbende.
Namens deze heeft mr. G.J.M. de Jager, advocaat te Tilburg, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. De procesgang
3.1. De procesgang is als volgt geweest. Na een onderzoek door de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zijn 39 runderen onder belanghebbende inbeslaggenomen omdat hij die dieren zou houden zonder dat deze overeenkomstig art. 39 van de Regeling identificatie en registratie van dieren (Stcrt. 2001, 250; hierna: de Regeling) waren geïdentificeerd of geregistreerd. De inbeslaggenomen dieren zijn vernietigd na een daartoe strekkende beslissing van het Openbaar Ministerie van 21 juni 2002.
3.2. Bij vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Zutphen van 15 september 2003 is ten laste van de belanghebbende onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 15 april 2002, 16 april 2002 en/of 22 april 2002, in elk geval in of omstreeks de maand april 2002, te [vestigingsplaats], gemeente [...], in elk geval in Nederland, (telkens) een aantal runderen (in totaal 39, in elk geval een aantal runderen, die elk waren voorzien van één of meer van na te noemen ID-codes) die niet overeenkomstig de Regeling identificatie en registratie van dieren 2002 waren geïdentificeerd of waren geregistreerd, heeft gehouden,
ID-code: (...)."
3.3. Het vonnis, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het onder 1 meer of anders tenlastegelegde en de onttrekking aan het verkeer is gelast van negen runderen, houdt ten aanzien van het bewezenverklaarde in:
"Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde wordt opgemerkt dat de in de tenlastelegging opgenomen lijst ID-codes ziet op de controle van 5 juni 2002, gelegen na de tenlastegelegde periode. In de bewezenverklaring zijn opgenomen de ID-codes van de dieren die ook in de tenlastegelegde periode op het bedrijf aanwezig waren en waarover geen twijfel kan bestaan dat deze dubbel geteld zijn, hetzij omdat de code éénmalig voorkwam, hetzij dubbel bij dieren met verschillende haarkleur."
3.4. De onderhavige vordering tot onttrekking aan het verkeer betreft 30 runderen die op 5 juni 2002 in beslag zijn genomen en die niet in de veroordeling zijn betrokken.
4. Beoordeling van het zesde middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat de zaak in strijd met onder meer art. 38 Wet op de economische delicten (WED) niet door de economische kamer van de Rechtbank is behandeld die bevoegd is vanwege de pretense overtreding van een economisch delict.
4.2. Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende bepalingen van belang:
Art. 52 RO:
"1. Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken betreffende economische delicten enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers.
2. Degene die zitting heeft in een enkelvoudige economische kamer draagt de titel van economische politierechter."
Art. 38 WED:
"De kennisneming van economische delicten in eerste aanleg is bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank. Economische delicten worden behandeld en beslist door de economische kamers van de rechtbank, bedoeld in artikel 52 van de Wet op de rechterlijke organisatie."
Art. 46 WED, welke bepaling tot de inwerkingtreding op 1 januari 1994 van de wet van 8 november 1993 (Stb. 591), luidde:
"In zaken betreffende economische delicten treedt, behoudens het bepaalde in de artikelen 371 en 488 van het Wetboek van Strafvordering, als raadkamer een meervoudige economische kamer op."
Art. 64 RO, dat op de gerechtshoven betrekking heeft:
"Het bestuur vormt voor het behandelen en beslissen van zaken waarin door de economische kamers van de rechtbanken vonnis is gewezen dan wel een bevel of een beschikking is gegeven, enkelvoudige en meervoudige kamers onder de benaming van economische kamers. Het bestuur bepaalt de bezetting van deze kamers."
Art. 53 WED, dat op de gerechtshoven betrekking heeft:
"1. In zaken betreffende economische delicten treedt als raadkamer een economische kamer op.
2. De behandeling door de raadkamer vindt plaats in het openbaar."
4.3. Met de inwerkingtreding van de onder 4.2 genoemde wet is art. 46 WED, zoals hiervoor weergegeven, komen te vervallen. De totstandkomingsgeschiedenis van die wet bevat geen aanwijzing dat de wetgever heeft beoogd op rechtbankniveau de economische kamers niet langer als raadkamers te laten functioneren. De omstandigheid dat art. 53 WED bepaalt dat op hofniveau de economische kamers als raadkamers optreden, wijst op het tegendeel. Dit zou anders zijn indien de wetgever zou hebben uiteengezet dat en waarom op rechtbankniveau de economische kamers niet meer als raadkamers zouden moeten optreden.
4.4. In art. 38 WED wordt de kennisneming van economische delicten bij uitsluiting opgedragen aan de rechtbank en wordt de behandeling en beslissing van economische delicten voorbehouden aan economische kamers. Onder economische kamers worden gelet op de desbetreffende verwijzing in art. 38 WED (na de inwerkingtreding van de wet van 21 december 2001, Stb. 2002, 1) de krachtens art. 52 RO onder deze benaming gevormde enkelvoudige en meervoudige kamers verstaan. In aanmerking genomen dat in zaken betreffende economische delicten uitsluitend economische kamers als bedoeld in art. 38 WED en art. 52 RO optreden en ook in die zaken art. 21 Sv bepaalt dat de behandeling door de raadkamer geschiedt in alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen, treedt in zulke gevallen als raadkamer een economische kamer op. Het voormalige art. 46 WED liet uitsluitend de meervoudige economische kamer als raadkamer toe. Het vervallen van die bepaling ging gepaard met de invoering van enkelvoudige raadkamers.
4.5. De bestreden beschikking houdt niet in dat zij is gegeven door een economische raadkamer. Ook het proces-verbaal van de daaraan voorafgegane behandeling in raadkamer bevat geen aanwijzing dat de zaak is behandeld door een economische raadkamer. Het moet er dus voor worden gehouden dat de zaak niet is behandeld door een economische raadkamer.
4.6. Het middel slaagt.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven, de overige middelen geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, Economische Kamer, opdat de zaak op de bestaande vordering opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 november 2007.
Mr. Corstens is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.