ECLI:NL:HR:2007:BB7711

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/189HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep vader niet-ontvankelijk wegens verstrijken termijn omgangsregeling

In deze zaak heeft de vader, wonende te [woonplaats], een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Zwolle-Lelystad op 29 mei 2002, met het doel een omgangsregeling vast te stellen tussen hem en zijn minderjarige zoon, geboren uit het huwelijk met de moeder, die eveneens in deze procedure betrokken is. De moeder heeft het verzoek van de vader bestreden. Na verschillende tussenbeschikkingen heeft de rechtbank op 14 februari 2006 de vader het recht op omgang met de zoon ontzegd tot 1 november 2007. De vader heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem, dat op 3 oktober 2006 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd. De vader heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof, maar de moeder heeft geen verweerschrift ingediend.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de vader geen belang meer heeft bij zijn cassatieberoep, aangezien de termijn voor de omgangsregeling inmiddels is verstreken. Hierdoor is de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn beroep. De Hoge Raad heeft verder opgemerkt dat de klachten van de vader niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen oproepen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De beslissing is genomen door de raadsheren P.C. Kop, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, waarbij de uitspraak openbaar is gedaan op 14 december 2007.

Uitspraak

14 december 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/189HR
MK/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.B. Teunis,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 29 mei 2002 ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad ingediend verzoekschrift heeft de vader zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, een omgangsregeling tussen hem en de uit het huwelijk tussen partijen geboren minderjarige [de zoon] vast te stellen.
De moeder heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft, na tussenbeschikkingen van 24 oktober 2003, 13 mei 2004 en 28 januari 2005, bij eindbeschikking van 14 februari 2006 de vader het recht op omgang met [de zoon] tot 1 november 2007 ontzegd.
Tegen deze eindbeschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij beschikking van 3 oktober 2006 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot verwerping, met inachtneming van hetgeen onder 2.23 is opgemerkt.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het hof heeft de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 februari 2006 bekrachtigd. De rechtbank heeft bij deze beschikking de vader het recht op omgang met [de zoon] ontzegd tot 1 november 2007. De vader heeft derhalve geen belang meer bij zijn cassatieberoep, zodat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.2 Overigens kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.D.H. Asser op 14 december 2007.