ECLI:NL:HR:2007:BB7651

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/180HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking inzake kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de vaststelling van kinderalimentatie. De moeder heeft op 3 mei 2004 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te Amsterdam om de echtscheiding uit te spreken en de vader te veroordelen tot betaling van € 750,-- per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun twee minderjarige kinderen. De vader heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 30 november 2005 de echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vader vanaf 1 april 2005 € 485,-- per kind per maand moet betalen. De vader ging in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam, dat op 14 september 2006 de beschikking van de rechtbank heeft bekrachtigd, maar de vader heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing.

De Hoge Raad heeft de zaak op 7 december 2007 behandeld. De vader voerde aan dat zijn draagkracht lager was dan de rechtbank had aangenomen en dat de vastgestelde bijdrage niet haalbaar was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de door de vader te betalen bijdrage van € 485,-- per kind per maand in overeenstemming was met de wettelijke maatstaven, ondanks de afwijkingen in de draagkracht. De Hoge Raad heeft de beschikking van het gerechtshof vernietigd en de zaak verwezen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing.

Uitspraak

7 december 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/180HR
RM/AG
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vader],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand,
t e g e n
[De moeder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vader en de moeder.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 3 mei 2004 ter griffie van de rechtbank te Amsterdam ingediend verzoekschrift heeft de moeder zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, tussen haar en de vader echtscheiding uit te spreken en de vader te veroordelen om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen (hierna ook: [kind 1] en [kind 2]) met een bedrag van € 750,-- per kind per maand.
De vader heeft het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 30 november 2005 tussen partijen echtscheiding uitgesproken en bepaald dat de vader met ingang van 1 april 2005 € 485,-- per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2].
Tegen deze beschikking heeft de vader hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De vader heeft verzocht de beschikking van de rechtbank voorzover die betrekking heeft op de kinderbijdrage te vernietigen en het verzoek van de moeder in zoverre alsnog af te wijzen, althans de bijdrage voor de kinderen op nihil te stellen.
Bij beschikking van 14 september 2006 heeft het hof de beschikking waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vader beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De moeder heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van de vader heeft bij brief van 4 oktober 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Partijen zijn op 22 oktober 1998 te Las Vegas in de Verenigde Staten met elkaar gehuwd.
(ii) Uit hun huwelijk zijn [kind 1] (op [geboortedatum] 1999) en [kind 2] (op [geboortedatum] 2001) geboren.
(iii) Het huwelijk is op 15 maart 2006 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de op 30 november 2005 door de rechtbank te Amsterdam uitgesproken echtscheidingsbeschikking.
(iv) [Kind 1] en [kind 2] verblijven bij de moeder.
3.2 In de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank tevens, voorzover van belang, bepaald dat de vader met ingang van 1 april 2005 € 485,-- per kind per maand aan de moeder zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat de rechtbank van oordeel was dat een hogere bijdrage de draagkracht van de vader zou overstijgen. In hoger beroep heeft de vader onder meer aangevoerd, kort gezegd, dat zijn draagkracht wezenlijk lager is dan de rechtbank aannam en dat die draagkracht onvoldoende is voor de door de rechtbank vastgestelde bijdragen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank, voorzover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigd op grond van zijn oordeel (rov. 4.20) dat een door de vader te betalen bijdrage van € 485,-- per kind per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven.
3.3 Onderdeel 2.6 wijst erop dat het hof het betoog van de vader dat zijn draagkracht wezenlijk geringer is dan de rechtbank aannam in verschillende opzichten heeft gevolgd. Onderdeel 2.7 verbindt daaraan de klacht dat het oordeel van het hof dat een door de vader te betalen bijdrage van € 485,-- per kind per maand in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven, nadere motivering behoefde. De klacht is gegrond. Het hof is op een aantal, in nr. 2.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde, punten met betrekking tot de draagkracht van de vader afgeweken van het oordeel van de rechtbank. Die afwijkingen wijzen op een niet onaanzienlijk geringere draagkracht dan de rechtbank had berekend, en het hof had daarom, al aangenomen dat zijn eindoordeel omtrent de draagkracht van de vader niet op een misslag berust, uiteen moeten zetten waarom die draagkracht niettemin toereikend is voor de door de rechtbank opgelegde bijdragen. De overige klachten behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof te Amsterdam van 14 september 2006;
verwijst de zaak naar het gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 december 2007.