ECLI:NL:HR:2007:BB7404

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03212/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest wegens niet-naleving van wettelijke vormvereisten in het strafproces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een verdachte die in hoger beroep was vrijgesproken van een primair tenlastegelegde straf en veroordeeld tot veertig dagen gevangenisstraf voor 'medeplegen van opzetheling' en 'opzetheling'. De verdachte had beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaten mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer. De Advocaat-Generaal Knigge concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, omdat het Hof zijn beslissingen niet had neergelegd in een verkort arrest, maar in een 'uittreksel' dat niet voldeed aan de eisen van de wet. Dit verzuim werd als wezenlijk beschouwd, wat leidde tot de nietigheid van de uitspraak, ook al was deze niet expliciet in de wet bedreigd.

De Hoge Raad oordeelde dat de omstandigheid dat er later een volledig uitgewerkt arrest was opgemaakt, niet leidde tot een ander oordeel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor herbehandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt het belang van de naleving van wettelijke vormvereisten in het strafproces, en bevestigt dat een gebrek in de vorm van de uitspraak kan leiden tot nietigheid, ongeacht de inhoudelijke uitkomst van de zaak.

Deze uitspraak onderstreept de noodzaak voor rechters om zich aan de wettelijke eisen te houden bij het opstellen van uitspraken, en bevestigt dat de rechtszekerheid en de rechtsontwikkeling in het geding zijn wanneer deze eisen niet worden nageleefd.

Uitspraak

18 december 2007
Strafkamer
nr. 03212/06
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 januari 2005, nummer 23/002657-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord "Schutterswei" te Alkmaar.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 18 mei 2004 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 subsidiair "medeplegen van opzetheling" en 2. "opzetheling" veroordeeld tot veertig dagen gevangenisstraf met verbeurdverklaring en bewaring van de inbeslaggenomen voorwerpen zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast mag voorkomen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof zijn op 28 januari 2005 gegeven beslissingen niet heeft neergelegd in een verkort arrest, maar in een "uittreksel" dat niet voldoet aan de wettelijke eisen.
4.2. De conlusie van de Advocaat-Generaal houdt in dat door de Griffier van het Hof aan de Advocaat-Generaal is meegedeeld dat in deze zaak aanvankelijk is volstaan met een zogenoemd "uittreksel". Op grond daarvan moet het ervoor worden gehouden dat de op 28 januari 2005 in de strafzaak tegen de verdachte gegeven beslissingen niet zijn vastgelegd in een arrest dat voldeed aan de eisen van art 365a en 138b Sv. Dat verzuim heeft betrekking op een wezenlijke vorm van het strafproces zodat het nietigheid van de bestreden uitspraak oplevert, ook al is deze niet met zoveel woorden in de wet bedreigd. De omstandigheid dat zich bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken ook een kennelijk later opgemaakt - volledig uitgewerkt - arrest van het Hof bevindt dat beantwoordt aan de wettelijke voorschriften inzake de vormgeving van rechterlijke uitspraken als de onderhavige, dwingt niet tot een ander oordeel (vgl. HR 24 mei 2005, LJN AT 2980, NJ 2006, 433).
4.3. Het middel is dus terecht voorgesteld.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 18 december 2007.