ECLI:NL:HR:2007:BB7187
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- W.D.H. Asser
- E.J. Numann
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheidsrecht en bewijswaardering bij aanrijding tussen automobilisten
In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het een geschil tussen automobilisten over de bewijswaardering inzake de toedracht van een aanrijding. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 10 oktober 2003, waarin het cassatieberoep van eiser tegen een tussenarrest van het gerechtshof te Amsterdam werd verworpen. Na een getuigenverhoor op 4 oktober 2004, waarbij eiser zelf als getuige optrad, heeft het hof op 16 februari 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarop de Hoge Raad nu uitspraak doet.
De Hoge Raad overweegt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder en de verzekeraar zijn begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 23 november 2007, en de betrokken partijen zijn aangeduid als eiser, verweerder 1 en de verzekeraar. De zaak is behandeld door de raadsheren P.C. Kop, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en E.J. Numann, waarbij de voorzitter P.C. Kop de leiding had.