ECLI:NL:HR:2007:BB7187

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/183HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheidsrecht en bewijswaardering bij aanrijding tussen automobilisten

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gekomen, betreft het een geschil tussen automobilisten over de bewijswaardering inzake de toedracht van een aanrijding. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 10 oktober 2003, waarin het cassatieberoep van eiser tegen een tussenarrest van het gerechtshof te Amsterdam werd verworpen. Na een getuigenverhoor op 4 oktober 2004, waarbij eiser zelf als getuige optrad, heeft het hof op 16 februari 2006 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vorderingen van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld, waarop de Hoge Raad nu uitspraak doet.

De Hoge Raad overweegt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt eiser in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van verweerder en de verzekeraar zijn begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 23 november 2007, en de betrokken partijen zijn aangeduid als eiser, verweerder 1 en de verzekeraar. De zaak is behandeld door de raadsheren P.C. Kop, F.B. Bakels, W.D.H. Asser en E.J. Numann, waarbij de voorzitter P.C. Kop de leiding had.

Uitspraak

23 november 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/183HR
RM/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh,
t e g e n
1. [Verweerder 1],
wonende te [woonplaats],
2. N.V. MAATSCHAPPIJ VAN ASSURANTIE, DISCONTERING EN BELEENING DER STAD ROTTERDAM ANNO 1720 (voorheen N.V. Verzekeringsmaatschappij Koning en Boeke van 1819),
gevestigd te Zaandam, Zaanstad,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser], [verweerder 1] en de verzekeraar.
1. Het geding in voorgaande instanties
Voor het verloop van het geding in voorgaande instanties verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 10 oktober 2003, nr. C02/078HR, JOL 2003, 509. Bij dit arrest heeft de Hoge Raad het door [eiser] ingestelde cassatieberoep tegen het tussenarrest van het gerechtshof te Amsterdam van 29 november 2001 verworpen.
Na getuigenverhoor op 4 oktober 2004, waarbij [eiser] zichzelf als getuige heeft doen horen, en memoriewisselingen heeft het hof bij eindarrest van 16 februari 2006 het vonnis waarvan beroep van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser] afgewezen.
Het eindarrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het tweede geding in cassatie
Tegen het eindarrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerder 1] en de verzekeraar hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor [verweerder 1] en de verzekeraar mede door mr. T.F.E. Tjong Tjin Tai.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder 1] en de verzekeraar begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 november 2007.