ECLI:NL:HR:2007:BB7094

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03087/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage inzake zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 2 januari 2006 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1961. De verdachte was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage op 27 april 2005. Het Gerechtshof had de verdachte veroordeeld voor zware mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, en hem een gevangenisstraf van dertig weken opgelegd, waarvan vijftien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M. van Stratum.

De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om vermindering van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar alleen met betrekking tot de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad heeft de gevangenisstraf verminderd tot 29 weken, waarvan 15 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep is voor het overige verworpen.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), in de cassatiefase is overschreden. De verdachte had op 4 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld, en de stukken zijn pas op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden, wat aanleiding gaf tot strafvermindering. Het tweede middel dat door de verdachte werd ingediend, kon niet tot cassatie leiden, omdat het geen nadere motivering vereiste volgens artikel 81 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO).

Uitspraak

4 december 2007
Strafkamer
nr. 03087/06
LBS/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 2 januari 2006, nummer 22/002983-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] in het jaar 1961, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 27 april 2005 - de verdachte ter zake van 1. "zware mishandeling" en 2. (de Hoge Raad leest:) "bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht" veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig weken waarvan vijftien weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf is door het Hof afgewezen.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M. van Stratum, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en tot vermindering van de opgelegde straf.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 4 januari 2006 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 9 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt het vorenoverwogene mee dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 29 weken, waarvan 15 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2007.