ECLI:NL:HR:2007:BB7075

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02622/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over voorwaardelijk opzet en toewijzing vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een slachtoffer, maar was wel veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en openlijk in vereniging geweld plegen. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade claimde, toewijsbaar was. De Hoge Raad concludeerde dat de vordering van de benadeelde partij, die verband hield met een gebroken hand, niet kon worden toegewezen omdat de verdachte was vrijgesproken van het toebrengen van dat letsel. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen voor wat betreft de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof voor herbehandeling van deze onderdelen. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarmee de eerdere veroordelingen van de verdachte in stand bleven. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de toewijzing van schadevergoedingen in strafzaken.

Uitspraak

4 december 2007
Strafkamer
nr. 02622/06
IC/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 maart 2006, nummer 20/008038-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Maastricht van 25 februari 2005 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 1 meer subsidiair "poging tot zware mishandeling" en 2. "overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994" en 3. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" en 4. "openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen", veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden en met onttrekking aan het verkeer en teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp zoals in het arrest omschreven. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij deels toegewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.L.E. Marchal, advocaat te Maastricht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest voor zover het betreft de beslissingen over de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof teneinde in dier voege opnieuw te beslissen en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Tenlastelegging, bewezenverklaring en bewijsvoering
3.1. Aan de verdachte is, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, tenlastegelegd dat:
1. (...)
"Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 september 2004 in de gemeente Maastricht aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een gebroken hand), heeft toegebracht, door opzettelijk met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met hoge snelheid tegen die [slachtoffer 1], althans tegen de auto waar die [slachtoffer 1] naast stond, op te rijden, althans te botsen;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 02 september 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, met hoge snelheid tegen die [slachtoffer 1], althans de auto waar die [slachtoffer 1] naast stond, is opgereden althans gebotst, althans met dat opzet met die door hem, verdachte, bestuurde auto op die [slachtoffer 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"
4. "hij op of omstreeks 02 september 2004 in de gemeente Maastricht een of meermalen (telkens) met een ander of anderen, op of aan de openbare weg(en), het Vrijthof en/de Kommel, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8], welk geweld bestond uit het (met een of meer stokken en/of een autokrik en/of een sleepkabel) slaan van, in elk geval in de richting van, die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8] en/of uit het dreigend achterna zitten van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 8]."
3.2. Het Hof heeft - met vrijspraak van onder meer het onder 1 subsidiair tenlastegelegde - van het meer subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard dat de verdachte:
1. "op 2 september 2004 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid tegen de auto waar die [slachtoffer 1] naast stond, is opgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"
4. "op 2 september 2004 in de gemeente Maastricht met anderen, op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] en [slachtoffer 8], welk geweld bestond uit het slaan van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] en slaan in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 8]."
3.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 2 december 2004 in de gemeente Maastricht op de openbare weg, te weten het Vrijthof, met anderen gevochten tegen een groep Duitsers. Ik heb zelf ook geslagen.
U houdt mij pagina 10 van het proces-verbaal voor waar melding wordt gemaakt van een jongen met een geel t-shirt die wegrende. Ik kan U zeggen dat ik degene ben geweest die daar rende.
Ik heb op 2 september 2004 in de gemeente Maastricht een ongeval veroorzaakt en heb daarna de plaats van het ongeval verlaten terwijl ik wist dat ik aan een ander schade had toegebracht."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 1]:
"Op 2 september 2004 bevond ik mij met vrienden bij de auto van [slachtoffer 2]. Bij mij waren onder andere [slachtoffer 8], [slachtoffer 3], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 2]. We waren op het Vrijthof geweest. Hier hadden we ruzie gekregen met enkele Nederlandse jongens. Ik zag dat twee van de Nederlandse jongens ons van achteren benaderden en [slachtoffer 2] met gebalde vuist in zijn gezicht sloegen.
Na enige tijd liepen we weg richting onze auto.
We zagen dat de groep van Nederlandse jongens ons achterna liep. Ik zag dat drie jongens doorgelopen waren en naar een Nederlandse Volkswagen Golf type 4 liepen en de kofferbak openden. Ik zag dat deze jongens uit de kofferbak een krik, een houten lat en een sleepkabel haalden. Ik zag dat deze jongens op ons afkwamen. We zijn toen naar onze auto gerend. Toen we bij de auto aankwamen zagen we de Nederlanders niet meer. [Slachtoffer 4], [slachtoffer 2] en ik stonden buiten de auto. Ik stond bij de linkerachterdeur, [slachtoffer 4] stond rechts en [slachtoffer 2] stond ook rechts. De auto stond op een parkeerplaats. Op het moment dat ik linksachter wilde instappen, hoorde ik een auto met hoge snelheid komen aanrijden. Ik keek om en ik zag dezelfde donkerkleurige Volkswagen Golf 4 met hoge snelheid op mij af komen rijden.
Ik zag dat de Volkswagen tegen het linker achterportier reed. Ik zag dat de Volkswagen tot stilstand kwam.
Ik zag dat de bijrijder uit het raam van de Volkswagen hing en met een houten stok naar mij sloeg.
Ik zag toen dat deze Volkswagen achteruit met hoge snelheid weer wegreed. Toen de Nederlandse auto tegen het linkerachterportier reed was ik al met een been in de auto gestapt. Ik ben door de klap gedraaid. Ik heb iets van de Nederlandse auto tegen mij aangekregen."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 8]:
"Op 2 september 2004 werden we op het Vrijthof te Maastricht aangesproken door Nederlands sprekende jongens. Ik zag dat er plotseling een jongen met kracht met een tot vuist gebalde hand [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) in het gezicht sloeg.
We liepen vervolgens richting de parkeerplaats waar de auto van [slachtoffer 2] stond.
Ik zag plotseling dat de Nederlanders snel kwamen aangelopen. Ik zag dat ze iets in de hand hadden om mee te slaan.
Ik zag dat een van de Nederlanders mij met een stuk hout probeerde te slaan.
Ik zag dat [slachtoffer 6] (het hof begrijpt: [slachtoffer 6]) een rake klap op zijn rug kreeg van de jongen met het stuk hout.
Ik zag dat iedereen begon te rennen.
De auto van [slachtoffer 2] stond op de parkeerplaats. We stapten snel in. Ik zag dat [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]), [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] nog buitenstonden en wilden instappen. Ik zag dat [slachtoffer 1] linksachter wilde instappen. Ik zag dat hij bij het linkerachterportier stond, welke geopend was.
Ik hoorde plotseling het geluid van een auto, welke met hoge snelheid naderde. Ik zag dat de Golf vanuit de richting van het Vrijthof kwam gereden. Ik zag dat de Golf heel hard in de richting van [slachtoffer 1] kwam gereden. Ik zag dat [slachtoffer 1] op het laatste moment achter het linkerportier kon springen. Ik zag dat de Golf zonder te remmen het linkerachterportier ramde. Ik weet zeker dat als [slachtoffer 1] niet was weggesprongen hij vol door de Golf zou worden geraakt.
Ik zag dat de Golf achteruit reed en vervolgens wegreed."
d. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer 3]:
"Toen wij op 2 september 2004 over het Vrijthof te Maastricht liepen, liepen jongens ons tegemoet.
Ik zag dat een man naar [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]) liep en dat hij [slachtoffer 2] in zijn gelaat sloeg.
Wij liepen naar de Kommel en op ongeveer 10 meter afstand bleven die jongens ons volgen.
Op het eind van het Vrijthof zag ik dat een paar van die jongens een andere kant opliepen, namelijk naar rechts. Een van hen droeg een geel shirt. Ik zag dat de jongens naar een VW golf liepen, kleur donker blauw.
Ik zag dat die jongens de kofferruimte open maakten en een krik en een sleeptouw pakten.
Wij liepen verder. Ik zag dat de jongens weer samen waren.
Ik zag dat de anderen ook iets in hun handen droegen. Ik zag dat een van hen een houten stok droeg en een andere een kleinere stok.
Ik zag dat een van die jongens met die lange stok tegen [slachtoffer 6] (het hof begrijpt: [slachtoffer 6]) zijn rug sloeg onder het rennen. Ik zag dat die stok hierdoor brak. Ik zag dat de jongen met de krik in mijn richting kwam gelopen en een slaande beweging maakte in mijn richting. Ik ontweek dit.
Wij kwamen bij de auto en wilden instappen. Ik zat achter het stuur en [slachtoffer 1] wilde achter mij gaan zitten. [Slachtoffer 1] stond nog links in de buurt bij het geopende portier. Ik zag en hoorde een auto komen aanrijden. Ik zag dat de blauwe Golf vanuit de richting van het Vrijthof de Kommel opreed in de richting van onze parkeerplaats.
Ik hoorde dat de auto erg hard reed. [Slachtoffer 1] wilde instappen. Ik hoorde dat de Golf vaart maakte en zag dat de Golf met de rechtervoorzijde tegen onze auto aanreed. Ik zag dat de linkerachterdeur hierdoor werd omgeklapt. Ik zag dat [slachtoffer 1] tegen de linkerzijde van de auto hing en tussen de stilstaande Golf en onze BMW stond. Ik zag dat de Golf achteruit reed vanaf de parkeerplaats tot aan de rijbaan van de Kommel.
De bestuurder van de Golf heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken."
e. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [getuige 1]:
"In het centrum (het hof begrijpt: van Maastricht) zagen wij de groep lopen waar wij eerder ruzie mee hadden.
Ik hoorde van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) dat hij spullen uit de kofferbak wilde pakken om terug naar die groep te gaan om nog een keer flink te slaan. Ik zag dat [verdachte] een houten stok uit de kofferbak pakte, [medeverdachte 1] pakte een krik en [medeverdachte 2] een sleepkabel uit de kofferbak.
Ik zag dat [verdachte], eenmaal aangekomen bij het groepje, een jongen met de stok sloeg. Ik zag dat deze stok brak. Ik zag dat [medeverdachte 1] een jongen wilde slaan met de krik. Ik zag dat hij met de krik uithaalde. Ik zag dat hierna het groepje wegrende.
[Verdachte] riep vervolgens: we pakken de auto en gaan weer naar hun toe.
We zijn vervolgens terug naar de auto gerend en [verdachte] reed hard richting de Kommel.
Hij had het groepje zien staan. Dit rijden met de auto ging hard, heel hard.
Ik zag dat hij heel hard de parkeerplaats opreed.
Ik voelde gewoon dat ik in de bijrijderstoel werd gedrukt.
Ik zag dat een BMW met een groepje mensen er om heen ongeveer midden op deze parkeerplaats stond. Ik zag dat het linker achterportier van deze BMW open stond. Ik zag en hoorde dat [verdachte] geen gas verminderde danwel niet ging remmen. Ik zag een jongen in dit geopende portier staan. Ik zag dat [verdachte] gewoon in volle vaart tegen dit portier reed.
Ik heb van mijn advocaat gehoord dat [verdachte] verklaard heeft dat hij voor de aanrijding probeerde te remmen danwel de rem niet vond. Ik kan U mededelen dat [verdachte] dit echt niet geprobeerd heeft. [Verdachte] is gewoon vol gas op deze auto ingereden."
3.4. Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"Bijzondere overweging omtrent het bewijs"
(...)
Van de zijde van de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep op de gronden als vermeld in de pleitnota - kort gezegd - aangevoerd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] gepoogd zou hebben [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Het hof overweegt dienaangaande het volgende.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte met een personenauto met hoge snelheid op een andere personenauto is afgereden, bij welke andere auto meerdere personen, waaronder het latere slachtoffer [slachtoffer 1], zich in de directe nabijheid bevonden, en van welke auto het linkerachterportier openstond.
Gelet op het vorenstaande moet de verdachte bij het naar deze auto toe rijden zich bewust zijn geweest van de mogelijkheid dat hij een of meer van de bij de auto aanwezige personen kon raken. Uit het feit dat het portier openstond kon de verdachte
bovendien opmaken dat iemand in of uit deze auto zou kunnen stappen.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich door zijn handelen welbewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een persoon - in het onderhavige geval [slachtoffer 1] - tengevolge van deze handelswijze zwaar lichamelijk letsel zou bekomen.
Het hof verwerpt mitsdien voormeld verweer."
4. Beoordeling van het eerste middel
4.1. Het middel komt onder meer op tegen het oordeel van het Hof dat bij de verdachte sprake was van het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
4.2. In zijn nadere bewijsoverweging heeft het Hof als zijn oordeel tot uitdrukking gebracht dat bij de verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, omdat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Voor zover het middel van een andere lezing van de desbetreffende overweging uitgaat, mist het feitelijke grondslag.
Anders dan in het middel wordt betoogd, heeft het Hof dat opzet uit de gebezigde bewijsmiddelen kunnen afleiden, in aanmerking genomen dat die bewijsmiddelen inhouden:
- dat de verdachte in een personenauto met hoge snelheid van achteren op een andere auto is ingereden, terwijl, naar voor hem kenbaar moet zijn geweest, het linkerachterportier van die auto openstond en zich direct om die auto heen mensen bevonden, en
- dat de verdachte vervolgens tegen dat achterportier is aangereden, waarachter zich het slachtoffer bevond dat bezig was in te stappen.
4.3. De klacht faalt.
4.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Beoordeling van het tweede middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte de vordering van de benadeelde partij wat betreft de immateriële schade heeft toegewezen nu deze schade niet door het bewezenverklaarde feit is toegebracht.
5.2. Bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding bevindt zich een "voegingsformulier" van de benadeelde partij [slachtoffer 1]. Dit formulier behelst als opgave van de materiële schade een bedrag van € 104,90, van de immateriële schade een bedrag van € 1.500,- en van de kosten voor rechtsbijstand een bedrag van € 331,76. Het voegingsformulier bevat ter staving van de immateriële schade een verwijzing naar bijlagen die medische informatie bevatten die betrekking heeft op een breuk in de hand.
5.3. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van EUR 1604,90 ingesteld, bestaande uit de volgende posten:
-voor materiële schade als gevolg van verdachtes onder 1 en 4 tenlastegelegde handelen een bedrag van EUR.104,90.
-voor immateriële schade als gevolg van verdachtes onder 1 en 4 tenlastegelegde handelen een bedrag van EUR. 1.500,00.
De benadeelde partij heeft voorts een vergoeding gevorderd voor kosten van rechtsbijstand terzake van verdachtes onder 1 en 4 tenlastegelegde handelen voor een bedrag van EUR. 331,76. Gezien het voegingsformulier zijn deze kosten kennelijk reeds vergoed.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep voor wat betreft de immateriële kosten toegewezen tot een bedrag van EUR 750,00. De vordering is voor wat betreft de materiële kosten afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor een bedrag van EUR.1.936,66.
Voor hetgeen méér gevorderd wordt dan in eerste aanleg zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van verdachtes onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde handelen rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot na te melden bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
De verdachte zal voorts worden veroordeeld in de proceskosten van de benadeelde partij als hierna te melden.
De benadeelde partij zal voor het overige deel niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Het hof ziet tevens aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
(...)
Beslissing
(...)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot na te melden bedrag.
Veroordeelt verdachte om tegen bewijs van kwijting aan de benadeelde partij voornoemd te betalen een bedrag van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij voornoemd in haar vordering voor wat betreft het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer 1], wonende te [land A], [plaats A], [a-straat 1], een bedrag te betalen van EUR 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen."
5.4. Het oordeel van het Hof dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor zover deze ziet op de geleden immateriële schade, zich leent voor toewijzing is onvoldoende gemotiveerd. Daarbij heeft de Hoge Raad in aanmerking genomen enerzijds dat de gevorderde immateriële schade volgens het voegingsformulier verband houdt met een breuk in de hand, en anderzijds dat uit 's Hofs beslissingen, zoals hiervoor weergegeven onder 3.2, volgt dat de verdachte is vrijgesproken van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (een gebroken hand) aan [slachtoffer 1], terwijl het Hof ook anderszins niets heeft vastgesteld omtrent het verband tussen het bewezenverklaarde feit en bedoeld letsel.
5.5. Het middel is terecht voorgesteld.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 4 december 2007.