ECLI:NL:HR:2007:BB6355
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf na overtreding van voorwaarden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf die was opgelegd aan de verdachte, die in de proeftijd een strafbaar feit had gepleegd. De verdachte was eerder veroordeeld tot vier maanden gevangenisstraf, waarvan de uitvoering was opgeschort onder de voorwaarde dat hij zich gedurende de proeftijd niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie had een vordering tot tenuitvoerlegging ingediend, omdat de verdachte deze voorwaarde had overtreden.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf had gelast. Het middel dat door de verdediging was ingediend, stelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat er al een eerdere rechterlijke beslissing was genomen over de proeftijd. De Hoge Raad verwierp dit argument en stelde dat er geen rechtsregel is die het Openbaar Ministerie verbiedt om een vordering tot tenuitvoerlegging in te dienen, zelfs niet na een verlenging van de proeftijd.
De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte de algemene voorwaarde van de proeftijd had overtreden door een strafbaar feit te plegen, en dat de beslissing van het Hof om de tenuitvoerlegging te gelasten gerechtvaardigd was. Het beroep in cassatie werd verworpen, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak.