ECLI:NL:HR:2007:BB6281
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Overschrijding van de redelijke termijn leidt tot strafvermindering in cassatie
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1949 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder door het Hof veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan zes maanden voorwaardelijk, voor meerdere belastingdelicten en het overtreden van accijnswetgeving. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat M.K. Rack, heeft cassatie ingesteld, waarbij onder andere werd geklaagd over de overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn inderdaad is overschreden, aangezien het beroep in cassatie op 13 december 2005 was ingesteld en de stukken pas op 4 oktober 2006 ter griffie van de Hoge Raad waren binnengekomen. Dit heeft geleid tot de conclusie dat de opgelegde straf verminderd moest worden. De Hoge Raad heeft het bestreden arrest vernietigd, maar alleen ten aanzien van de strafoplegging, en de gevangenisstraf verlaagd naar drieëntwintig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het beroep werd voor het overige verworpen. De uitspraak benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen daarvan voor de strafoplegging.