3.2. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden onder meer het volgende in.
(i) Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2006 - houdt in dat die dagvaarding op 8 mei 2006 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Tevens is een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het op de akte vermelde adres van de verdachte, [a-straat 1] te [woonplaats].
(ii) Op de terechtzitting van 6 juli 2006, alwaar de verdachte niet was verschenen, heeft het Hof het onderzoek geschorst en de nadere oproeping bevolen van de verdachte op zowel het adres [a-straat 1] te [woonplaats] als het adres [b-straat 1] te [plaats A], zijnde - volgens het Hof - het adres waar de mededeling van de bij verstek in eerste aanleg gewezen uitspraak van de Politierechter aan de verdachte op 16 februari 2006 in persoon is betekend.
(iii) Aan een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006, gesteld ten name van de verdachte op het adres [b-straat 1] te [plaats A] en aan een zodanige oproeping met het adres [a-straat 1] te [woonplaats] is geen akte van uitreiking gehecht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze oproepingen niet zijn betekend. Aan een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006, gesteld ten name van de verdachte en vermeldende als adres: "Zonder vaste woon- of verblijfplaats", is een akte van uitreiking gehecht. Deze akte houdt in dat de oproeping op 20 juli 2006 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
(iv) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006 en de bestreden uitspraak van dezelfde datum houden voorts onder meer in als adres van de verdachte: [c-straat 1] te [woonplaats].
(vi) Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte van 27 juli 2006 tot 14 augustus 2006 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [c-straat 1] te [woonplaats]. Uit het daarbij verkregen overzicht blijkt ook dat de verdachte van 22 mei 2003 tot 27 juli 2006 niet was ingeschreven en dat als zijn adres is vermeld "zonder vaste woon- of verblijfplaats".