ECLI:NL:HR:2007:BB6277
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Verstekverlening en rechtsgeldigheid van oproepingen in strafzaak
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verstekverlening tegen een verdachte die niet was verschenen op de terechtzitting van 3 augustus 2006. Het Hof had eerder op 6 juli 2006 het onderzoek geschorst en bevolen om de verdachte opnieuw op te roepen op twee adressen. De Hoge Raad oordeelt dat de oproepingen voor de terechtzitting van 3 augustus 2006 op geen van deze adressen rechtsgeldig zijn betekend. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend zonder te onderzoeken waarom de verdachte niet was verschenen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.
De verdachte was geboren in 1970 en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland op het moment van de oproepingen. De Hoge Raad constateert dat de verdachte van 27 juli 2006 tot 14 augustus 2006 ingeschreven stond op een adres, maar dat dit adres niet was gebruikt voor de oproepingen. De Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en het recht van de verdachte op een eerlijk proces, waarbij de rechtsgeldigheid van oproepingen cruciaal is. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept de noodzaak voor de lagere rechters om te verifiëren of de oproepingen op de juiste wijze zijn betekend voordat verstek wordt verleend.