ECLI:NL:HR:2007:BB6277

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02670/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekverlening en rechtsgeldigheid van oproepingen in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft de verstekverlening tegen een verdachte die niet was verschenen op de terechtzitting van 3 augustus 2006. Het Hof had eerder op 6 juli 2006 het onderzoek geschorst en bevolen om de verdachte opnieuw op te roepen op twee adressen. De Hoge Raad oordeelt dat de oproepingen voor de terechtzitting van 3 augustus 2006 op geen van deze adressen rechtsgeldig zijn betekend. Dit leidde tot de conclusie dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend zonder te onderzoeken waarom de verdachte niet was verschenen. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling.

De verdachte was geboren in 1970 en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland op het moment van de oproepingen. De Hoge Raad constateert dat de verdachte van 27 juli 2006 tot 14 augustus 2006 ingeschreven stond op een adres, maar dat dit adres niet was gebruikt voor de oproepingen. De Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en het recht van de verdachte op een eerlijk proces, waarbij de rechtsgeldigheid van oproepingen cruciaal is. De uitspraak van de Hoge Raad onderstreept de noodzaak voor de lagere rechters om te verifiëren of de oproepingen op de juiste wijze zijn betekend voordat verstek wordt verleend.

Uitspraak

21 december 2007
Strafkamer
nr. 02670/06
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 3 augustus 2006, nummer 22/001516-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen een bij verstek gewezen vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 24 november 2004, waarbij de verdachte ter zake van 1. "overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" is veroordeeld tot een geldboete van € 800,-, subsidiair zestien dagen hechtenis, alsmede twee weken gevangenisstraf met ten aanzien van feit 1 ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van acht maanden.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.P. Dielbandhoesing, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel beoogt kennelijk mede te betogen dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend.
3.2. De aan de Hoge Raad toegezonden stukken houden onder meer het volgende in.
(i) Een akte van uitreiking - gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2006 - houdt in dat die dagvaarding op 8 mei 2006 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage "omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is". Tevens is een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het op de akte vermelde adres van de verdachte, [a-straat 1] te [woonplaats].
(ii) Op de terechtzitting van 6 juli 2006, alwaar de verdachte niet was verschenen, heeft het Hof het onderzoek geschorst en de nadere oproeping bevolen van de verdachte op zowel het adres [a-straat 1] te [woonplaats] als het adres [b-straat 1] te [plaats A], zijnde - volgens het Hof - het adres waar de mededeling van de bij verstek in eerste aanleg gewezen uitspraak van de Politierechter aan de verdachte op 16 februari 2006 in persoon is betekend.
(iii) Aan een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006, gesteld ten name van de verdachte op het adres [b-straat 1] te [plaats A] en aan een zodanige oproeping met het adres [a-straat 1] te [woonplaats] is geen akte van uitreiking gehecht, zodat het ervoor moet worden gehouden dat deze oproepingen niet zijn betekend. Aan een oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006, gesteld ten name van de verdachte en vermeldende als adres: "Zonder vaste woon- of verblijfplaats", is een akte van uitreiking gehecht. Deze akte houdt in dat de oproeping op 20 juli 2006 is uitgereikt aan de (waarnemend) Griffier van de Rechtbank te 's-Gravenhage omdat van de verdachte geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend is.
(iv) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen en dat tegen hem verstek is verleend.
(v) Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006 en de bestreden uitspraak van dezelfde datum houden voorts onder meer in als adres van de verdachte: [c-straat 1] te [woonplaats].
(vi) Bij zijn onderzoek naar de naleving van het bepaalde in art. 435, eerste lid, Sv heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte van 27 juli 2006 tot 14 augustus 2006 ingeschreven stond in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [c-straat 1] te [woonplaats]. Uit het daarbij verkregen overzicht blijkt ook dat de verdachte van 22 mei 2003 tot 27 juli 2006 niet was ingeschreven en dat als zijn adres is vermeld "zonder vaste woon- of verblijfplaats".
3.3. Uit het vorenstaande moet het volgende worden afgeleid. Het Hof heeft op de terechtzitting van 6 juli 2006 het onderzoek geschorst en de nadere oproeping bevolen van de verdachte op de twee in het proces-verbaal genoemde adressen. Het moet ervoor worden gehouden dat de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting van 3 augustus 2006 op geen van deze adressen rechtsgeldig is betekend. Het Hof is ten tijde van de terechtzitting van 3 augustus 2006 voorts klaarblijkelijk ervan uitgegaan dat toen als adres van de verdachte had te gelden: [c-straat 1] te [woonplaats], welk adres ook het adres is waarop de verdachte op dat moment in de basisadministratie persoonsgegevens was ingeschreven.
Gelet op dit een en ander had het Hof ervan moeten doen blijken te hebben onderzocht waarom de verdachte niet was verschenen en of er reden was het onderzoek ter terechtzitting (wederom) te schorsen alvorens verstek te verlenen.
3.4. Noch het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 augustus 2006, noch de bestreden uitspraak houdt dienaangaande iets in.
3.5. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 21 december 2007.