ECLI:NL:HR:2007:BB6271

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02439/06 P
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstelarrest inzake profijtontneming uit hennepteelt met betrekking tot overschrijding van de redelijke termijn in cassatie

In deze zaak gaat het om een herstelarrest van de Hoge Raad, gewezen op 18 december 2007, met betrekking tot een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt. De zaak betreft een betrokkene die in cassatie ging tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De Hoge Raad had eerder op 9 oktober 2007 een arrest gewezen, maar dit arrest was gedaan zonder kennis te nemen van schriftelijk commentaar van de raadsman van de betrokkene, dat binnen de termijn was ingediend. Dit verzuim werd door de Hoge Raad erkend en leidde tot de noodzaak van herstel van het eerdere arrest.

De Hoge Raad oordeelde dat het eerdere arrest, dat de verplichting tot betaling van een bedrag van € 7.441,27 aan de Staat oplegde, moest worden herzien. De redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de betalingsverplichting tot € 7.000,-. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van de betrokkene niet tot cassatie kon leiden, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn wel een ambtshalve grond vormde voor vermindering van de opgelegde betalingsverplichting.

Het arrest van 18 december 2007 is een vervolg op het eerdere arrest van 9 oktober 2007 en benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van de betrokkene in het strafproces, met name in het licht van de redelijke termijn en de zorgvuldigheid van de procedure.

Uitspraak

18 december 2007
Strafkamer
nr. 02439/06 P
AH/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
tot herstel van een op 9 oktober 2007 uitgesproken arrest van de Hoge Raad (02439/06 P) gewezen op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 september 2005, nummer 22/001937-04, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkegen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971, wonende te
[woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een beslissing van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 13 november 2003 - de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 7.441,27.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft mr. E. Meijer, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 oktober 2007 het beroep verworpen. In dat arrest is onder meer overwogen: "Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen."
2.2. Na de uitspraak heeft de Hoge Raad kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman van de betrokkene op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Het arrest dat hersteld dient te worden
Als gevolg van een misslag is het arrest gewezen vóórdat de termijn als bedoeld in art. 439, vijfde lid, Sv was verstreken. Als gevolg daarvan heeft de Hoge Raad dat arrest gewezen zonder te hebben kennisgenomen van het, na de uitspraak doch binnen de hiervoor bedoelde termijn binnengekomen schriftelijk commentaar van de raadsman van de betrokkene op de conclusie van de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad is van oordeel dat dit verzuim dient te worden hersteld. Het onderhavige arrest strekt daartoe.
4. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De betrokkene heeft op 13 oktober 2005 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad doet thans uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting.
6. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
trekt in zijn arrest van 9 oktober 2007;
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 7.000,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op
18 december 2007.