ECLI:NL:HR:2007:BB6218

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00245/07
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de hoogte van de opgelegde geldboete in een strafzaak met betrekking tot valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot een geldboete van € 276.000,- voor 'medeplegen van valsheid in geschrift' en 'valsheid in geschrift'. De Advocaat-Generaal had geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zou vernietigen, maar enkel voor de hoogte van de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak inderdaad vernietigd, maar enkel wat betreft de hoogte van de geldboete, deze werd verlaagd naar € 248.400,-. De Hoge Raad verwierp het beroep voor het overige, waarbij werd opgemerkt dat de motivering van de opgelegde geldboete door het Hof ontoereikend was, gezien de vordering van de Advocaat-Generaal en de argumenten van de verdediging over de draagkracht van de verdachte. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de cassatiefase was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door vice-president G.J.M. Corstens en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in aanwezigheid van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber.

Uitspraak

20 november 2007
Strafkamer
nr. 00245/07
SG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 2005, nummer 23/001743-03, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1942, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Haarlem van 10 oktober 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding onder 1 en 2 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 3 onderdeel A en C "medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" en 3 onderdeel B "valsheid in geschrift, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 276.000,-, subsidiair één jaar hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch enkel voor zover het de daarbij opgelegde straf betreft, die straf zal verminderen en het beroep voor het overige zal verwerpen. De conclusie is aan dit arrest gehecht.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel bevat de klacht dat het Hof de opgelegde geldboete ontoereikend heeft gemotiveerd gelet op de vordering van de Advocaat-Generaal bij het Hof en hetgeen op de terechtzitting in hoger beroep door de verdediging naar voren is gebracht omtrent de draagkracht van de verdachte.
4.2. Op de gronden die zijn vermeld in de aan dit arrest gehechte conclusie van de Advocaat-Generaal onder 18 tot en met 30 kan het middel niet tot cassatie leiden.
5. Beoordeling van het derde middel
5.1. Het middel behelst de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
5.2. De verdachte heeft op 21 december 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 2 februari 2007 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus terecht voorgesteld. Dit moet leiden tot strafvermindering.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
vermindert de geldboete in die zin dat deze € 248.400,- bedraagt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 20 november 2007.