ECLI:NL:HR:2007:BB6187

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/223HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over loonvordering en arbeidsongeschiktheid werknemer door ziekte

In deze zaak gaat het om een loonvordering van een werknemer die arbeidsongeschikt was door ziekte. De werknemer, aangeduid als [eiser], heeft op 20 november 2001 [verweerster] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, met de eis om hem te veroordelen tot betaling van zijn loon van ƒ 3.172,-- bruto per maand, vermeerderd met vakantietoeslag en wettelijke verhoging, voor de periode van 1 april 2001 tot 1 februari 2002. De vordering werd door [verweerster] bestreden, maar de kantonrechter heeft in een eindvonnis van 7 november 2002 de vorderingen van [eiser] toegewezen.

[Verweerster] ging in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Na een tussenarrest op 7 mei 2004 en getuigenverhoren, heeft het hof op 12 augustus 2005 het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en de vorderingen van [eiser] afgewezen. [Eiser] heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen dit eindarrest.

De Hoge Raad heeft op 21 december 2007 het cassatieberoep verworpen. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] zijn begroot op € 176,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

21 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/223HR
RM/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R. Dhalganjansing,
t e g e n
[Verweerster],
gevestigd te [vestigingsplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerster].
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 20 november 2001 [verweerster] op verkorte termijn gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, en gevorderd, kort gezegd, [verweerster] te veroordelen aan hem te voldoen het loon ad ƒ 3.172,-- bruto per maand, vermeerderd met de vakantietoeslag en de wettelijke verhoging, vanaf 1 april 2001 tot 1 februari 2002.
[Verweerster] heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft, na een deskundigenbericht te hebben bevolen, bij eindvonnis van 7 november 2002 de vorderingen toegewezen.
Tegen het eindvonnis heeft [verweerster] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Na een tussenarrest van 7 mei 2004 en getuigenverhoren, heeft het hof bij eindarrest van 12 augustus 2005 het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [eiser] alsnog afgewezen.
Beide arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
[Eiser] heeft bij exploot van 11 november 2005 aan [verweerster] aangezegd dat hij beroep in cassatie instelt tegen het eindarrest van het hof en [verweerster] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad van 16 juni 2006. [Eiser] heeft de zaak abusievelijk niet doen inschrijven ter rolle van 16 juni 2006. Vervolgens heeft [eiser] op 30 juni 2006 een herstelexploot uitgebracht met aanzegging aan [verweerster] om op vrijdag 13 april 2007 te verschijnen ter terechtzitting van de Hoge Raad.
Hierop heeft [verweerster] bij exploot van anticipatie van 28 juli 2006 aan [eiser] aangezegd de zittingsdatum te willen vervroegen en [eiser] opgeroepen om op 1 september 2006 ter terechtzitting van de Hoge Raad te verschijnen.
Ter terechtzitting van 1 september 2006 heeft mr. H.J.W. Alt zich gesteld voor [verweerster] en een termijn voor conclusie van antwoord gevraagd. [Eiser] is ter terechtzitting van 1 september niet verschenen.
Op 29 september 2006 heeft [verweerster] geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. Ook bij deze gelegenheid is [eiser] niet verschenen
De zaak is voor [verweerster] op 6 april 2007 schriftelijk toegelicht door haar advocaat. Op 13 april 2007 heeft [verweerster] stukken gefourneerd en arrest gevraagd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot verwerping.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 176,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren P.C. Kop, als voorzitter, O. de Savornin Lohman en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 21 december 2007.