ECLI:NL:HR:2007:BB5625

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/221HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.H. Beukenhorst
  • P.C. Kop
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
  • W.D.H. Asser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Werkgeversaansprakelijkheid bij bedrijfsongeval in magazijn met trapgebruik

In deze zaak gaat het om een schademelding van een werknemer, [Eiser], die een bedrijfsongeval heeft gehad op 15 juli 2002 tijdens zijn werkzaamheden bij Shell Solar Energy B.V. [Eiser] heeft Shell gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarbij hij vergoeding van schade eiste die voortvloeide uit het ongeval. De kantonrechter heeft in eerste instantie de vordering van [Eiser] toegewezen, maar Shell ging in hoger beroep. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft op 25 april 2006 het eerdere vonnis vernietigd en de vordering van [Eiser] afgewezen. Hierop heeft [Eiser] cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het ongeval niet heeft plaatsgevonden in een werkomgeving die zodanige risico's met zich meebracht dat Shell, naast het ter beschikking stellen van een deugdelijke trap, extra maatregelen had moeten nemen om ongevallen te voorkomen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onjuist heeft geoordeeld en dat de zorgplicht van de werkgever niet is geschonden. De conclusie van de Advocaat-Generaal, die tot vernietiging van het arrest van het hof strekte, werd niet gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep van [Eiser] verworpen en hem in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door een vijfkoppige kamer, onder leiding van vice-president D.H. Beukenhorst, en is openbaar uitgesproken op 7 december 2007. De zaak is van belang voor de uitleg van de zorgplicht van werkgevers in het kader van artikel 7:658 BW, met betrekking tot de veiligheid van de werkomgeving en de middelen die ter beschikking worden gesteld aan werknemers.

Uitspraak

7 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/221HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. H.J.W. Alt,
t e g e n
SHELL SOLAR ENERGY B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. S.F. Sagel.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Shell.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 23 december 2003 Shell gedagvaard voor de rechtbank 's-Hertogenbosch, sector kanton, locatie Helmond, en - voorzover in cassatie van belang - gevorderd Shell te veroordelen aan [eiser] te vergoeden alle schade voortvloeiende uit het hem overkomen bedrijfsongeval van 15 juli 2002, nader op te maken bij staat en te vermeerderen met rente en kosten.
Shell heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij eindvonnis van 22 september 2004 de vordering toegewezen.
Tegen dit vonnis heeft Shell hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. [Eiser] heeft incidenteel appel ingesteld.
Bij arrest van 25 april 2006 heeft het hof het beroepen vonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Shell heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van Shell heeft bij brief van 12 juli 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiser] was ten tijde van het hierna vermelde ongeval in dienst bij Shell.
(ii) Tot [eisers] taken behoorde het aanvullen van ontbrekende kitspuiten. Deze zaten verpakt in dozen van 12 stuks; ze lagen op pallets gestapeld in het magazijn. De pallets lagen op een verhoging; de dozen waren in drie lagen gestapeld.
(iii) In het magazijn was een verplaatsbare trap met vijf treden aanwezig. Deze was voorzien van een stabilisatievoet met antisliprubbers en een leuning ter vergroting van de grijpmogelijkheden. Deze trap was in beginsel geschikt om daarmee dozen van de stapel op de pallet te pakken.
3.2.1 In de onderhavige procedure vordert [eiser] van Shell vergoeding van schade als gevolg van een bedrijfsongeval dat, volgens hem, is voorgevallen op 15 juli 2002 als gevolg waarvan hij blijvend letsel zou hebben opgelopen. Hij stelt daartoe, kort gezegd, de volgende toedracht. Omdat de kit op was, wilde hij een doos kit uit het magazijn halen. Daartoe gebruikte hij niet de hiervoor in 3.1 (iii) genoemde trap, maar een trapje met minder treden. Bij het pakken van de doos kitspuiten werd hij verrast door een doos die, kennelijk enigszins naar achteren geschoven, gedeeltelijk steun vond op de doos die [eiser] heeft willen pakken. Deze doos had hij niet eerder opgemerkt. Toen deze doos viel heeft hij het evenwicht verloren, is hij ongecontroleerd van de bovenste trede van het trapje afgestapt en heeft hij als gevolg daarvan door een verdraaide knie knieletsel opgelopen. Dat [eiser] het door hem gebruikte trapje uit het snijhok had genomen kan in cassatie worden aangenomen, omdat [eiser] dit in de feitelijke instanties heeft gesteld, de kantonrechter en het hof dit als vaststaand hebben aangenomen, [eiser] die vaststelling in onderdeel 2.1 weliswaar bestrijdt, maar op de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 5.2.2, 5.3.2 en 5.4 genoemde gronden tevergeefs. Op de in die conclusie onder 5.6.1, 5.6.2, 5.7.1 en 5.7.2 genoemde gronden geldt hetzelfde voor onderdeel 2.3.1 dat zich tevergeefs keert tegen de vaststelling van het hof dat [eiser] ermee bekend was dat zich in het magazijn standaard een deugdelijke trap bevond.
3.2.2 Shell heeft de toedracht van het ongeval betwist.
3.3 Het in rov. 4.4.2 door het hof gegeven oordeel komt, naar de kern genomen hierop neer. Het ongeval heeft, uitgaande van de toedracht daarvan zoals die door [eiser] is gesteld, niet plaatsgevonden in een werkomgeving, of tijdens werkzaamheden, die zodanige risico's van dit soort ongevallen opleveren dat de uit art. 7:658 lid 1 BW voortvloeiende en op Shell rustende zorgplicht meebracht dat zij, naast het ter beschikking stellen van de genoemde trap, maatregelen had moeten treffen of aanwijzingen had moeten geven die redelijkerwijs nodig waren om ongevallen als dat van [eiser] te voorkomen. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Het is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard, dat de juistheid daarvan voor het overige in cassatie niet kan worden beoordeeld. Het hof was niet gehouden tot een nadere motivering, ook niet in het licht van de door Shell aangevoerde, maar door [eiser] betwiste, omstandigheid dat Shell haar werknemers erop gewezen heeft dat de trap met vijf treden gebruikt moet worden indien iets van een hoge pallet gepakt moet worden.
3.4 Op het voorgaande stuiten alle overige klachten van het middel af, zodat het faalt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Shell begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, E.J. Numann, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 december 2007.