3.2 [Eiseres] heeft de hiervoor onder 1 vermelde vordering ingesteld als cessionaris van de vordering die, naar zij stelt, [betrokkene 1] uit hoofde van de hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde verzekeringsovereenkomst jegens ABN AMRO toekwam. ABN AMRO heeft de vordering bestreden met een beroep op de opzetclausule. Zij betoogt dat [betrokkene 1] het letsel opzettelijk heeft toegebracht, zoals door de strafrechter ook bewezen is verklaard, dat [betrokkene 1] dat letsel heeft beoogd, althans dat hij zich ervan bewust is geweest dat dit letsel het zekere gevolg zou zijn van zijn handelen, en dat de bevindingen van het Pieter Baan Centrum die slotsom niet uitsluiten. De rechtbank heeft het beroep van ABN AMRO op de opzetclausule verworpen, maar het hof heeft opzet, behoudens tegenbewijs door [eiseres], aanwezig geoordeeld. Het overwoog daartoe als volgt:
- Voor een beroep op een opzetclausule als de onderhavige is vereist dat de verzekerde het toegebrachte letsel heeft beoogd of zich ervan bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dat dit het geval is geweest kan onder omstandigheden worden afgeleid uit de gedragingen van de verzekerde (rov. 4.2).
- Bij onherroepelijke uitspraak van de strafrechter is ten laste van [betrokkene 1] bewezen verklaard dat hij opzettelijk heeft gehandeld; die uitspraak levert ingevolge art. 161 Rv. dwingend bewijs op van (ook) dat opzet.
- De gedragingen zoals [betrokkene 1] die heeft begaan scheppen een dusdanige kans op schade als hier aan de orde, dat die schade ook als een zeker gevolg van dat handelen kan worden beschouwd, zodat het strafrechtelijk bewezen opzet ook mede gericht was op de [eiseres] toegebrachte schade.
- Het is aan [eiseres] om tegenbewijs tegen de dwingende bewijskracht van het strafarrest te leveren.
- Het hof ziet geen aanleiding tot een andere uitleg van het begrip opzet in de opzetclausule dan die welke in het strafrecht wordt gehanteerd.
- Ook los van het voorschrift van art. 161 Rv. ziet het hof aanleiding om, behoudens tegenbewijs, uit te gaan van opzet gericht op letsel als hier aan de orde, gelet op de aard van de gepleegde handelingen. (rov. 4.3)
In rov. 4.4 overwoog het hof:
"[Eiseres] heeft een beroep gedaan op de geconstateerde sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van haar voormalige echtgenoot. Zij betoogt onder verwijzing naar het psychiatrische rapport van het Pieter Baan Centrum dat hij niet heeft beoogd het letsel toe te brengen dan wel zich niet bewust was dat dit letsel het gevolg van zijn handelen zou zijn. Dit standpunt wordt verworpen. Het rapport van het Pieter Baan Centrum komt tot de slotsom dat "onderzochte ten tijde van het plegen van het hem ten laste gelegde feit weliswaar de ongeoorloofdheid hiervan heeft kunnen inzien, doch in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat is geweest zijn wil in vrijheid - overeenkomstig een dergelijk besef - te bepalen." Indien de voormalige echtgenoot van [eiseres] de ongeoorloofdheid van zijn handelen heeft kunnen inzien, wijst dit op opzettelijk handelen en uit het feit dat hij "in mindere mate dan de gemiddelde normale mens" in staat is geweest zijn wil in vrijheid te bepalen volgt nog niet dat hij de gevolgen van zijn daad niet besefte. Uit het rapport (blz. 52 en 55) volgt, dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum ervan zijn uitgegaan dat in de bewuste nacht de echtgenoot van [eiseres] zich door haar niet gesteund en gewaardeerd voelde en in een opwelling van extreme woede en agressie tot zijn daad overging. Dit wijst naar het oordeel van het hof op bewust en opzettelijk handelen, hoezeer wellicht ook een depressie en angstgevoelens daartoe mede drijfveren zijn geweest. Uit de uitlatingen van de voormalige echtgenoot van [eiseres], zoals weergegeven in het rapport van het Pieter Baan Centrum (blz. 34/35, 38/39, 45 en 49/50), volgt naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende, dat niet met opzet is gehandeld."