ECLI:NL:HR:2007:BB5386

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02798/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in cassatie na vrijspraak in eerste aanleg en verjaring van de vervolging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 december 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarin de verdachte was vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, maar wel was veroordeeld voor een subsidiair tenlastegelegd feit. De Hoge Raad oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard in het cassatieberoep. Dit oordeel was gebaseerd op twee belangrijke overwegingen: ten eerste had het Openbaar Ministerie in eerste aanleg vrijspraak gevorderd van het primair tenlastegelegde feit en was het niet in hoger beroep gekomen van de vrijspraak. Ten tweede was het recht tot strafvordering van het subsidiair tenlastegelegde feit vervallen wegens verjaring. De Hoge Raad concludeerde dat het cassatieberoep derhalve belang mist, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard.

De zaak betreft een verdachte die werd vervolgd voor overtreding van de Auteurswet 1912, specifiek met betrekking tot compactdiscs. De inleidende dagvaarding was primair gericht op een misdrijf onder artikel 31a van de Auteurswet en subsidiair op een overtreding onder artikel 32 van dezelfde wet. Tijdens de zitting bij de Politierechter had de Officier van Justitie vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde, wat resulteerde in een vrijspraak door de Politierechter. De verdachte had vervolgens hoger beroep ingesteld, terwijl het Openbaar Ministerie niet in beroep was gegaan tegen de vrijspraak.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de ontvankelijkheid van het cassatieberoep onderzocht en vastgesteld dat de middelen buiten bespreking moesten blijven. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt de noodzaak voor het Openbaar Ministerie om zorgvuldig om te gaan met het instellen van cassatie, vooral in gevallen waar eerder vrijspraak is gevorderd en waar verjaring een rol speelt. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de grenzen van de vervolgingsbevoegdheid van het Openbaar Ministerie in cassatieprocedures verduidelijkt.

Uitspraak

18 december 2007
Strafkamer
nr. 02798/06
SM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 februari 2006, nummer 22/007189-04, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van verdachte, met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 30 maart 2004, waarbij de verdachte ter zake van "Overtreding van artikel 32, aanhef en onder b, van de Auteurswet 1912" is veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en met onttrekking aan het verkeer zoals in het vonnis omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de Advocaat-Generaal bij het Hof. Deze heeft bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) De verdachte wordt vervolgd ter zake van overtreding van de Auteurswet 1912 ten aanzien van compactdiscs. De inleidende dagvaarding is primair toegesneden op het misdrijf van art. 31a Auteurswet 1912 en subsidiair op het bij art. 32 Auteurswet 1912 als overtreding strafbaar gestelde feit.
(ii) Ter terechtzitting van de Politierechter heeft de Officier van Justitie gevorderd dat de verdachte van het primair tenlastegelegde zou worden vrijgesproken en dat ter zake van het subsidiair tenlastegelegde een veroordeling zou worden uitgesproken.
(iii) De Politierechter heeft de verdachte - overeenkomstig de vordering van de Officier van Justitie - vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en hem veroordeeld ter zake van de subsidiair tenlastegelegde overtreding.
(iv) Tegen dat vonnis heeft de verdachte hoger beroep ingesteld. Het Openbaar Ministerie heeft niet geappelleerd. In hoger beroep heeft het Hof, nadat de Advocaat-Generaal had verzocht de behandeling aan te houden voor het horen van getuigen, terstond de hiervoor onder 1 vermelde uitspraak gegeven.
3.2. De subsidiair tenlastegelegde overtreding is strafbaar gesteld bij art. 32 Auteurswet 1912 en is volgens de tenlastelegging begaan op of omstreeks 8 juli 2000. Op grond van het tweede lid van art. 72 Sr, zoals dat luidde van 1 januari 2006 tot 7 juli 2006, beloopt de verjaringstermijn in het onderhavige geval ten hoogste twee maal twee jaar. Het recht tot strafvordering van dat feit is derhalve wegens verjaring vervallen.
3.3. In aanmerking genomen dat
a) het Openbaar Ministerie in eerste aanleg vrijspraak heeft gevorderd van het primair tenlastegelegde, terwijl het niet in hoger beroep is gekomen van het vonnis in eerste aanleg waarbij de verdachte van dat feit is vrijgesproken, en
b) het recht tot strafvordering van het subsidiair tenlastegelegde feit wegens verjaring is vervallen,
terwijl de schriftuur niet inhoudt dat en waarom nochtans verdere vervolging ter zake van het primair tenlastegelegde zou zijn aangewezen, moet worden geoordeeld dat het cassatieberoep belang mist, zodat het Openbaar Ministerie daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Slotsom
Het vorenoverwogene brengt mee dat de middelen buiten bespreking moeten blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de Advocaat-Generaal bij het Hof niet-ontvankelijk in het cassatieberoep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 18 december 2007.