ECLI:NL:HR:2007:BB5368
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Geldigheid van de dagvaarding bij niet-naleving van een bevel om een plaats te verlaten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was vervolgd voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een politieambtenaar om een bepaalde plaats te verlaten. De inleidende dagvaarding was onderwerp van discussie, waarbij de raadsman van de verdachte aanvoerde dat de dagvaarding nietig verklaard diende te worden omdat deze niet duidelijk was over welk bevel het ging. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het voor de bewezenverklaring niet van belang was welke vordering was genegeerd, aangezien er meerdere vorderingen waren gedaan die de verdachte niet had opgevolgd.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en stelde dat de dagvaarding in het algemeen niet aan nietigheid lijdt, zelfs als niet expliciet is aangegeven op welke vordering de tenlastelegging betrekking heeft, tenzij de verdachte zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het verwijt. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte door de wijze van tenlastelegging in zijn verdediging was benadeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep op de nietigheid van de dagvaarding terecht was verworpen.
De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad veroordeeld tot een geldboete van € 120,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waardoor de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.