ECLI:NL:HR:2007:BB5368

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02448/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van de dagvaarding bij niet-naleving van een bevel om een plaats te verlaten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte was vervolgd voor het opzettelijk niet voldoen aan een bevel van een politieambtenaar om een bepaalde plaats te verlaten. De inleidende dagvaarding was onderwerp van discussie, waarbij de raadsman van de verdachte aanvoerde dat de dagvaarding nietig verklaard diende te worden omdat deze niet duidelijk was over welk bevel het ging. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat het voor de bewezenverklaring niet van belang was welke vordering was genegeerd, aangezien er meerdere vorderingen waren gedaan die de verdachte niet had opgevolgd.

De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en stelde dat de dagvaarding in het algemeen niet aan nietigheid lijdt, zelfs als niet expliciet is aangegeven op welke vordering de tenlastelegging betrekking heeft, tenzij de verdachte zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het verwijt. In dit geval was er geen bewijs dat de verdachte door de wijze van tenlastelegging in zijn verdediging was benadeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het beroep op de nietigheid van de dagvaarding terecht was verworpen.

De verdachte was eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad veroordeeld tot een geldboete van € 120,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van twee jaren. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep, waardoor de eerdere uitspraak van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

20 november 2007
Strafkamer
nr. 02448/06
SY/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem, zittinghoudende te Leeuwarden, van 23 juni 2006, nummer 24/000697-06, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Zwolle-Lelystad van 9 september 2005 - de verdachte ter zake van "opzettelijk niet voldoen aan een bevel of vordering, wachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten veroordeeld tot een geldboete van € 120,-, subsidiair 2 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op de nietigheid van de inleidende dagvaarding.
3.2.1. Aan de verdachte is bij inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 08 april 2004 te gemeente Zwolle opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 2 van de Politiewet en/of 2.1.1.1 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Zwolle, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door [politieambtenaar], inspecteur van de Regiopolitie IJsselland, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze politieambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd het Grote Kerkplein te verlaten, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering."
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt in dat de raadsman van de verdachte aldaar - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende heeft aangevoerd:
"De dagvaarding had (...) duidelijker moeten zijn met betrekking tot het geven van het bevel. Uit de dagvaarding blijkt niet om welk bevel het gaat. Op grond hiervan vorder ik primair nietigheid van de dagvaarding, subsidiair vrijspraak."
3.2.3. Het Hof heeft daaromtrent als volgt overwogen en beslist:
"De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de inleidende dagvaarding nietig dient te worden verklaard, aangezien daaruit niet voldoende blijkt welk bevel van de inspecteur [politieambtenaar], te weten het tweede of het derde bevel, is tenlastegelegd.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman aangezien het voor de bewezenverklaring in het algemeen niet van belang is welke vordering is genegeerd. Daarbij komt nog dat ter zake meerdere vorderingen zijn gedaan waarvan geen door verdachte is opgevolgd."
3.3. Vooropgesteld moet worden dat in geval van een vervolging wegens het niet voldoen aan een tot de verdachte gerichte en kort daarna tweemaal herhaalde vordering (bevel) om een bepaalde plaats te verlaten, de dagvaarding in het algemeen niet aan nietigheid lijdt indien in de op art. 184 Sr toegesneden tenlastelegging niet is aangegeven op welke vordering (bevel) zij het oog heeft. Dit zou anders zijn indien de verdachte door die wijze van tenlasteleggen zich niet naar behoren kan verdedigen tegen het hem gemaakte verwijt. Daaromtrent is evenwel door of namens de verdachte niets aangevoerd bij de behandeling van de zaak in hoger beroep. Gelet hierop heeft het Hof het beroep op de nietigheid van de dagvaarding terecht verworpen. Daarom behoeft de tegen die verwerping gerichte motiveringsklacht geen bespreking.
3.4. Het middel kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 november 2007.