ECLI:NL:HR:2007:BB5081

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/237HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging toelatingsovereenkomst met medisch specialist door ziekenhuis en de vraag naar persoonsregistratie

In deze zaak heeft [eiser] het STICHTING GROENE HART ZIEKENHUIS (GHZ) gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage. Hij vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de opzegging van de toelatingsovereenkomst met hem nietig was, of deze opzegging te vernietigen. Daarnaast vorderde hij dat het GHZ hem zou toelaten tot de uitoefening van zijn praktijk binnen het ziekenhuis, met een dwangsom als drukmiddel. De vorderingen omvatten ook schadevergoeding voor gederfde inkomsten en juridische kosten. Het GHZ heeft de vorderingen bestreden, waarna de rechtbank de zaak naar de rol verwees voor conclusie aan de zijde van [eiser].

Na een tussenvonnis van de rechtbank heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het beroep van [eiser] verwierp en het tussenvonnis van de rechtbank vernietigde. Het hof wees de vorderingen van [eiser] af. Tegen dit arrest heeft [eiser] cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade, die tot verwerping van het beroep strekte, in overweging genomen.

De Hoge Raad heeft het beroep van [eiser] verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van het GHZ zijn begroot op € 2.071,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. De uitspraak is gedaan op 7 december 2007 door de vice-president en raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

7 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/237HR
MK/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. I. de Vink,
t e g e n
STICHTING GROENE HART ZIEKENHUIS,
gevestigd te Gouda,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en het GHZ.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 29 oktober 1997 het GHZ gedagvaard voor de rechtbank te 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd:
a. een verklaring voor recht dat de door het GHZ gedane opzegging van de toelatingsovereenkomst met [eiser] nietig is, dan wel de opzegging te vernietigen;
b. voor zover de opzegging niet nietig wordt geoordeeld, een verklaring voor recht dat de opzegging van de overeenkomst een toerekenbare tekortkoming dan wel onrechtmatig is;
c. het GHZ te gelasten hem toe te laten tot uitoefening van zijn praktijk binnen het GHZ, op straffe van een dwangsom;
d. voor zover [eiser] wordt toegelaten tot praktijkuitoefening in het GHZ, het GHZ te veroordelen om voor de tussenliggende periode aan hem te vergoeden de opbrengst van de praktijk onder aftrek van de vergoeding voor praktijkwaarneming vanaf 1 december 1996;
e. indien [eiser] niet wordt toegelaten tot praktijkuitoefening in het GHZ, het GHZ te veroordelen tot vergoeding van de schade die hiervan het gevolg is, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
f. het GHZ te veroordelen om aan hem te vergoeden de kosten van juridische bijstand van ƒ 40.000,--;
g. het GHZ te veroordelen om aan hem te vergoeden de praktijkopbrengst onder aftrek van kosten wegens praktijkwaarneming vanaf 1 december 1996 tot aan de dag waarop het GHZ de praktijk heeft overgenomen;
een en ander met rente en kosten.
Het GHZ heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 7 juli 1999 de zaak naar de rol verwezen voor conclusie aan de zijde van [eiser] als weergegeven in rov. 3.13 van het vonnis en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiser], met wijziging van zijn vordering, hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage. Het GHZ heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
Bij arrest van 4 april 2006 heeft het hof in het principale hoger beroep het beroep van [eiser] verworpen, in het incidentele hoger beroep het tussenvonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen afgewezen.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het GHZ heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor het GHZ mede door mr. B.A. Cnossen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal D.W.F. Verkade strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van GHZ begroot op € 2.071,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, P.C. Kop, E.J. Numann en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 december 2007.