ECLI:NL:HR:2007:BB5078

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/201HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over onredelijk bezwarend beding in overeenkomstenrecht en zorgplicht van de bank

In deze zaak, die voor de Hoge Raad is gebracht, zijn [eiser 1] en [eiseres 2] in cassatie gegaan tegen een arrest van het gerechtshof te 's-Gravenhage. De zaak betreft een geschil tussen de eisers en ABN AMRO BANK N.V. over een vordering tot betaling van een bedrag van € 24.952,13, dat door de bank was gevorderd. De rechtbank had in eerste aanleg de eisers veroordeeld tot betaling van een lager bedrag, waarna de eisers in hoger beroep gingen. Het hof verklaarde [eiseres 2] niet-ontvankelijk in haar hoger beroep en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. Hierop hebben de eisers cassatie ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die in de cassatie zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen nadere motivering behoeven, omdat zij niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep van de eisers verworpen en hen in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van ABN AMRO op nihil zijn begroot.

De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 7 december 2007 en is openbaar uitgesproken door raadsheer E.J. Numann. De zaak is van belang voor de beoordeling van onredelijk bezwarende bedingen in overeenkomsten en de zorgplicht van banken jegens hun cliënten.

Uitspraak

7 december 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/201HR
MK/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [Eiser 1],
2. [Eiseres 2],
beiden wonende te [woonplaats],
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. A.L.C.M. Oomen,
t e g e n
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser 1], [eiseres 2] en ABN AMRO.
1. Het geding in feitelijke instanties
ABN AMRO heeft bij exploot van 4 maart 2002 [eiser 1] en [eiseres 2] gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, na wijziging van eis, kort gezegd, [eiser 1] te veroordelen om aan ABN AMRO te betalen een totaalbedrag van € 24.952,13, met rente en kosten.
[Eiser 1] heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 18 december 2002 [eiser 1] veroordeeld om aan ANB AMRO te betalen een bedrag van € 22.326,96, met rente en buitengerechtelijke kosten.
Tegen dit vonnis hebben [eiser 1] en [eiseres 2] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 30 maart 2006 heeft het hof [eiseres 2] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof hebben [eiser 1] en [eiseres 2] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen ABN AMRO is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser 1] en [eiseres 2] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres 2] in haar cassatieberoep, en tot verwerping van het cassatieberoep voor het overige.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser 1] en [eiseres 2] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van ABN AMRO begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 7 december 2007.