ECLI:NL:HR:2007:BB5064

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C07/10936
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking tot weigering van machtiging tot voortgezet verblijf in psychiatrisch ziekenhuis

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam. De officier had op 21 mei 2007 een verzoek ingediend bij de rechtbank tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis BAVO Europoort, waar zij op dat moment onder een voorlopige machtiging was opgenomen. De rechtbank heeft op 12 juni 2007 het verzoek afgewezen, wat leidde tot het cassatieberoep.

De Hoge Raad oordeelde dat de rechtbank de beoordeling van het verzoek van de officier van justitie niet op de juiste wijze had uitgevoerd. De rechtbank had de afwijzing van het verzoek gemotiveerd met de stelling dat er geen gevaar was gebleken dat de voortzetting van het verblijf van betrokkene noodzakelijk maakte. Dit oordeel werd door de Hoge Raad als onbegrijpelijk bestempeld, gezien de overgelegde geneeskundige verklaring en het behandelingsplan, waaruit bleek dat betrokkene leed aan een bipolaire stoornis en dat er wel degelijk gevaar aanwezig was.

De Hoge Raad vernietigde de beschikking van de rechtbank en verwees de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing. Dit oordeel benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij het afwijzen van verzoeken om machtiging tot voortgezet verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis, vooral wanneer er substantiële medische informatie is overgelegd die het gevaar onderbouwt.

Uitspraak

23 november 2007
Eerste Kamer
C07/10936
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ROTTERDAM,
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. D. Stoutjesdijk,
t e g e n
[Betrokkene],
wonende te [woonplaats], thans verblijvende te Bergschenhoek, Bavo Bergschenhoek,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de officier van justitie en betrokkene.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Rotterdam heeft op 21 mei 2007 onder overlegging van een op 15 mei 2007 ondertekende geneeskundige verklaring, alsmede van het behandelingsplan en een bericht over de stand van uitvoering daarvan, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van betrokkene in het psychiatrisch ziekenhuis BAVO Europoort, Divisie Ouderen te Rotterdam waar betrokkene toen ingevolge een voorlopige machtiging was opgenomen.
Nadat de rechtbank op 12 juni 2007 betrokkene, bijgestaan door haar advocaat, en de verpleegkundige [de verpleegkundige] had gehoord in het psychiatrisch ziekenhuis BAVO Europoort, locatie Bergschenhoek, waar betrokkene ten tijde van de mondelinge behandeling verbleef, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum het inleidende verzoek afgewezen.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft de officier van justitie beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van de officier van justitie heeft bij brief van 5 oktober 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Tijdens de mondelinge behandeling van het inleidend verzoek, waarbij de officier van justitie - zoals hiervoor in 1 vermeld - onder meer de geneeskundige verklaring en het behandelingsplan had overgelegd, heeft de verpleegkundige verklaard: "Betrokkene is sinds kort opgenomen op deze afdeling. Ze past zich aan. Doordat betrokkene nog maar een week op de afdeling verblijft, vind ik het moeilijk om er meer over te zeggen. Ik weet dat ze overgeplaatst is, omdat ze op de BAVO Binnenweg uitbehandeld zou zijn. Betrokkene is al wel één maal met verlof geweest en dat is goed gegaan. De psychiater is niet aanwezig en hij heeft de zaak ook niet met mij besproken". Vervolgens heeft de advocaat van betrokkene onder meer aangevoerd: "De psychiater had aanwezig moeten zijn. Er is nu nauwelijks enige onderbouwing van het verzoek. De stoornis is nu alleen uit de geneeskundige verklaring af te leiden, er is nu geen gevaar en het gaat goed op de afdeling". In haar beschikking heeft de rechtbank de afwijzing van het verzoek als volgt gemotiveerd:
"Tijdens het verhoor is niet gebleken dat betrokkene gevaar veroorzaakt dat voortzetting van haar opneming in het ziekenhuis noodzakelijk maakt. De behandelend psychiater was niet aanwezig en de aanwezige verpleegkundige heeft geen toelichting kunnen geven op de stand van zaken, daar betrokkene nog maar kort in BAVO Bergschenhoek opgenomen is en ook overigens geen informatie over betrokkene was overgedragen. Derhalve zal het verzoek worden afgewezen."
3.2 In haar, door onderdeel 1 met een rechts- en motiveringsklacht bestreden, overweging heeft de rechtbank de beoordeling van het verzoek van de officier van justitie terecht gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van haar beslissing voordeden.
Zoals de rechtbank in haar beschikking vooropstelt, bevonden zich bij het verzoekschrift van de officier van justitie de geneeskundige verklaring als bedoeld in art. 16 lid 1 Wet Bopz, het in art. 38 bedoelde behandelingsplan en een bericht over de stand van uitvoering daarvan. Uit deze gedingstukken blijkt onder meer dat bij betrokkene sprake is van een bipolaire stoornis, dat deze stoornis van de geestvermogens het gevaar doet veroorzaken van uitputting van betrokkene, verslechtering van haar diabetes, dreigende maatschappelijke teloorgang en ernstige contactstoornissen met haar zieke echtgenoot, en dat dit gevaar ook na beëindiging van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn.
Het oordeel van de rechtbank dat het voor de voortzetting van het verblijf van betrokkene noodzakelijke gevaar niet is gebleken, is in het licht van voormelde gedingstukken onbegrijpelijk nu zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet duidelijk is op welke wijze de rechtbank de inhoud van deze stukken in haar beoordeling heeft betrokken en waarom het verzoek van de officier van justitie niet toewijsbaar is, gelet op hetgeen in die stukken ten aanzien van het gevaar is vermeld.
De motiveringsklacht van onderdeel 1 slaagt derhalve.
3.3 Het voorgaande brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en het middel voor het overige geen behandeling behoeft.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 23 november 2007.