ECLI:NL:HR:2007:BB5054

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01481/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake poging tot verkrachting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, die in 2001 was veroordeeld voor poging tot verkrachting, verzocht om herziening van de uitspraak. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrage niet voldeed aan de vereisten zoals gesteld in de artikelen 457, 459 en 460 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrage bevatte geen nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder aan de rechter bekend waren, en kon daarom niet worden ontvangen. De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening een opgave van bewijsmiddelen vereist is die de nieuwe omstandigheden onderbouwen. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening niet-ontvankelijk, waarmee de eerdere veroordeling in stand bleef. Dit arrest volgt op een eerdere uitspraak waarbij de straf van de aanvrager was verminderd van vijftien maanden naar twaalf maanden gevangenisstraf.

Uitspraak

9 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01481/07 H
SM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 20 december 2001, nummer 23/000977-01, ingediend door:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Alkmaar van 20 maart 2001, voor zover aan 's Hofs oordeel onderworpen, - de aanvrager ter zake van 1 primair "poging tot verkrachting" veroordeeld tot vijftien maanden gevangenisstraf, welke straf door de Hoge Raad bij arrest van 10 mei 2005 is verminderd tot twaalf maanden gevangenisstraf.
2. De aanvrage tot herziening
De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. Beoordeling van de aanvrage
3.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
3.2. Art. 459 Sv schrijft voor dat de aanvrage tot herziening inhoudt de omstandigheid als hiervoor bedoeld, waarop zij steunt, en verder een opgave bevat van de bewijsmiddelen waaruit van die omstandigheid kan blijken.
3.3. Het in de aanvrage gestelde behelst niets wat kan worden aangemerkt als een beroep op omstandigheden als hiervoor onder 3.1 vermeld. Zo ontbreekt in het bijzonder een opgave van omstandigheden die niet reeds aan de
rechter bekend waren. De aanvrage kan daarom, gelet op de art. 459 en 460 Sv, niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de aanvrage niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 9 oktober 2007.