ECLI:NL:HR:2007:BB4842

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02171/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafmotivering bij overtreding van rijverbod

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder door het Hof veroordeeld tot een taakstraf van twintig uur voor het overtreden van een rijverbod, opgelegd op 6 mei 2004. De verdachte had, ondanks het rijverbod, een motorrijtuig bestuurd. Het Hof had de verdachte vrijgesproken van een eerdere tenlastelegging, maar hem wel veroordeeld voor de overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De advocaat-generaal had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing van de zaak naar het Hof.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in overeenstemming met artikel 359, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering voldoende redenen had opgegeven voor de opgelegde taakstraf. De Hoge Raad vond het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. De Hoge Raad wees erop dat het Hof niet verder hoefde uit te weiden over de strafmotivering, aangezien het bij het misdrijf van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 een gevangenisstraf van twee weken pleegt op te leggen. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat er geen gronden aanwezig waren voor cassatie.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters en bevestigt dat de Hoge Raad terughoudend is in het ingrijpen in de strafoplegging, mits deze voldoende gemotiveerd is.

Uitspraak

6 november 2007
Strafkamer
nr. 02171/06
AG/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 7 juli 2006, nummer 20/007724-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1944, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Breda van 25 november 2004 - de verdachte vrijgesproken van het onder 1. tenlastegelegde en hem ter zake van 2. "overtreding van artikel 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R. van der Hoeven, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met motiveringsklachten op tegen de strafmotivering.
3.2. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 06 mei 2004 om ongeveer 21.10 uur, te Zevenbergen, gemeente Moerdijk, als degene aan wie een rijverbod als bedoeld in artikel 162, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 was opgelegd, gedurende de tijd waarvoor dat rijverbod gold, een motorrijtuig, (personenauto), heeft bestuurd."
3.3. Het Hof heeft de verdachte terzake veroordeeld zoals hiervoor weergegeven onder 1 en heeft omtrent de op te leggen straf het volgende overwogen:
"Op te leggen straf of maatregel
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd omdat daarin onvoldoende tot uitdrukking komt de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Anders dan de verdediging heeft betoogd kan naar 's hofs oordeelderhalve niet worden volstaan met de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt in dit verband dat de overtreding van 162, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 een misdrijf is, waarvoor in beginsel 2 weken gevangenisstraf wordt opgelegd. Door te rijden gedurende de tijd dat verdachte een rijverbod was opgelegd heeft verdachte in ernstige mate de norm overschreden.
Echter - op grond van de omstandigheden van het geval en de persoon van verdachte - acht het hof oplegging van een taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. In het bijzonder heeft het hof hierbij acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte bij het bewuste voorval op 6 mei 2004 tijdens het rijverbod slechts een geringe afstand heeft afgelegd met de personenauto."
3.4. Het Hof heeft, in overeenstemming met art. 359, vijfde lid, Sv, in zijn vorenweergegeven overwegingen in het bijzonder de redenen opgegeven die de opgelegde taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van twintig uur hebben bepaald. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk en is toereikend gemotiveerd. Het Hof heeft in het bijzonder ook de redenen opgegeven waarom het het standpunt van de verdediging dat kon worden volstaan met toepassing van art. 9a Sr niet deelde. Anders dan het middel kennelijk veronderstelt, behoefde het Hof daarbij niet nader uiteen te zetten waarom het tot uitgangspunt heeft genomen dat het bij het misdrijf van art. 162, derde lid, Wegenverkeerswet 1994 - waarop een wettelijk strafmaximum staat van drie maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie - een gevangenisstraf van twee weken pleegt op te leggen.
3.5. Het middel is dus tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 6 november 2007.