ECLI:NL:HR:2007:BB4761

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
C06/185HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over toerekening van betalingen aan belastingschulden in invorderingszaak

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een directeur-aandeelhouder van een vennootschap en de Ontvanger van de Belastingdienst Utrecht-Gooi over de toerekening van betalingen aan specifieke belastingschulden. De eiser, wonende te [woonplaats], heeft de Ontvanger gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en vorderde een bedrag van € 55.710,47 en € 52.985,69, inclusief rente en kosten. De rechtbank heeft de vordering op 21 juli 2004 afgewezen, waarna de eiser hoger beroep heeft ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. Het hof heeft op 9 maart 2006 het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Tegen dit arrest heeft de eiser cassatie ingesteld, terwijl de Ontvanger voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld.

De Hoge Raad heeft de zaak behandeld en de conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekte tot verwerping van het principaal cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen noodzaak was voor nadere motivering, aangezien de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. Aangezien de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.

De Hoge Raad heeft het principale beroep verworpen en de eiser veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Ontvanger zijn begroot op € 3.331,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 30 november 2007 en openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann.

Uitspraak

30 november 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/185HR
MK/IS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie, verweerder in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. P.C.M. van Schijndel,
t e g e n
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST UTRECHT-GOOI,
kantoorhoudende te Hilversum,
VERWEERDER in cassatie, eiser in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
advocaat: mr. M. Ynzonides.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en de Ontvanger.
1. Het geding in feitelijke instanties
[Eiser] heeft bij exploot van 8 juni 2002 de Ontvanger gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, de Ontvanger te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 55.710,47, alsmede een bedrag van € 52.985,69, met rente en kosten.
De Ontvanger heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft bij vonnis van 21 juli 2004 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 9 maart 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De Ontvanger heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor de Ontvanger mede door mr. E.D. van Geuns, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het principaal cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen in het principale beroep
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Nu de middelen in het principale beroep falen, komt het voorwaardelijk ingestelde incidentele beroep niet aan de orde.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het principale beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 3.331,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A. Hammerstein en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 30 november 2007.