ECLI:NL:HR:2007:BB4403
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- L. Monné
- J.W.M. Tijnagel
- Rechtspraak.nl
Renteaftrek eigen woning en bewijsvoering bij hypothecaire lening
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam, die op 3 januari 2005 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001 heeft gehandhaafd. De belanghebbende had in 2000 zijn hypothecaire geldlening verhoogd van ƒ 187.500 naar ƒ 345.000 en had de rente van deze lening in aftrek gebracht op zijn voordelen uit eigen woning. De Inspecteur accepteerde echter slechts een deel van de renteaftrek, wat leidde tot een geschil over de vraag of de verhoging van de hypothecaire lening als een schuld kan worden aangemerkt waarvan de rente aftrekbaar is volgens de Wet IB 2001.
Het Hof heeft geoordeeld dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de verhoging van de hypothecaire lening verband hield met kosten voor verbetering of onderhoud van de eigen woning. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en stelt dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof de bewijslast niet onjuist heeft verdeeld en dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van het Hof.
De uitspraak benadrukt het belang van schriftelijke bewijsstukken voor het aantonen van de relatie tussen hypothecaire leningen en de kosten voor verbetering of onderhoud van de eigen woning, vooral na de invoering van artikel 3.123 van de Wet IB 2001. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de belanghebbende niet slagen en dat de beslissing van het Hof juist is.