ECLI:NL:HR:2007:BB3775

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R06/122HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind

In deze zaak heeft de man, wonende in Groot-Brittannië, verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige dochter door de rechtbank. De vrouw, de moeder van het kind, heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 18 februari 2002 een bijzonder curator benoemd en op 2 december 2002 vastgesteld dat de man de verwekker is van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om een onderzoek te verrichten. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 29 oktober 2003 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Na een mondelinge behandeling op 6 juni 2005 heeft de rechtbank op 18 juli 2005 de vervangende toestemming verleend aan de man. De vrouw heeft opnieuw hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft op 14 juni 2006 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De man heeft verzocht het beroep te verwerpen. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 9 november 2007 het beroep verworpen, waarbij de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Uitspraak

9 november 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/122HR
MK/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.S.A.J. Koot-Kuis,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats], Groot-Brittannië,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. S.H.M. van der Heiden,
e n t e g e n
1. mr. A.B. BAUMGARTEN, in zijn hoedanigheid van bijzonder curator over de hierna te noemen minderjarige [de dochter],
kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
2. DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
vestiging 's-Gravenhage,
BELANGHEBBENDEN in cassatie,
nit verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw, de man, de bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 13 juni 2001 ter griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage ingediend verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de toestemming van de vrouw tot erkenning van de minderjarige [de dochter] door de man door die van de rechtbank te vervangen.
Bij beschikking van 18 februari 2002 heeft de rechtbank de bijzonder curator benoemd.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 2 december 2002 vastgesteld dat de man de verwekker is van [de dochter] en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten, zoals nader omschreven in de beschikking.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 29 oktober 2003 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
Na een mondelinge behandeling op 6 juni 2005 heeft de rechtbank bij beschikking van 18 juli 2005 de vervangende toestemming aan de man verleend.
Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij beschikking van 14 juni 2006 heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft verzocht het beroep te verwerpen. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, C.A. Streefkerk en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 9 november 2007.