ECLI:NL:HR:2007:BB3775
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarig kind
In deze zaak heeft de man, wonende in Groot-Brittannië, verzocht om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn minderjarige dochter door de rechtbank. De vrouw, de moeder van het kind, heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 18 februari 2002 een bijzonder curator benoemd en op 2 december 2002 vastgesteld dat de man de verwekker is van het kind. De Raad voor de Kinderbescherming werd verzocht om een onderzoek te verrichten. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 29 oktober 2003 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Na een mondelinge behandeling op 6 juni 2005 heeft de rechtbank op 18 juli 2005 de vervangende toestemming verleend aan de man. De vrouw heeft opnieuw hoger beroep ingesteld, maar het hof heeft op 14 juni 2006 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. De vrouw heeft vervolgens cassatie ingesteld bij de Hoge Raad. De man heeft verzocht het beroep te verwerpen. De bijzonder curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 9 november 2007 het beroep verworpen, waarbij de klachten in de middelen niet tot cassatie konden leiden, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.