ECLI:NL:HR:2007:BB3682

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
R07/058HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partner- en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen voormalige echtelieden over de wijziging van partner- en kinderalimentatie die was afgesproken in een echtscheidingsconvenant. De man heeft op 15 maart 2005 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Assen, waarin hij verzocht om de partneralimentatie en kinderalimentatie, die bij het echtscheidingsconvenant van 8 juli 2004 was overeengekomen, met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De vrouw heeft dit verzoek bestreden. De rechtbank heeft op 16 november 2005 de alimentatieverplichtingen van de man met ingang van 15 maart 2005 op nihil gesteld, maar de vrouw ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft op 13 december 2006 de beschikking van de rechtbank vernietigd en het echtscheidingsconvenant gewijzigd, waarbij de alimentatieverplichtingen opnieuw zijn vastgesteld. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld tegen deze beschikking van het hof. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 5 oktober 2007 geoordeeld dat de klachten in de cassatie niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling met zich meebrengen. De Hoge Raad heeft het beroep van de man verworpen.

Uitspraak

5 oktober 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R07/058HR
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. V.K.S. Budhu Lall,
t e g e n
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 15 maart 2005 ter griffie van de rechtbank Assen ingediend verzoekschrift heeft de man zich gewend tot die rechtbank en verzocht, kort gezegd, de tussen partijen bij echtscheidingsconvenant van 8 juli 2004 overeengekomen partneralimentatie met ingang van 1 juli 2004, en de kinderalimentatie met ingang van 1 juli, althans 1 november 2004, op nihil te stellen, met kwijtschelding van inmiddels ontstane achterstanden in de betalingen.
De vrouw heeft het verzoek bestreden.
De rechtbank heeft bij beschikking van 16 november 2005 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarige kinderen van partijen en in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 15 maart 2005 op nihil gesteld. Voorts heeft de rechtbank hetgeen de man tot op die datum krachtens het echtscheidingsconvenant had dienen te betalen bepaald op hetgeen hij in feite heeft betaald. Tegen deze beschikking heeft de vrouw hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. De man heeft voorwaardelijk hoger beroep ingesteld.
Bij beschikking van 13 december 2006 heeft het hof de beschikking waarvan beroep vernietigd en, opnieuw beslissende, het echtscheidingsconvenant met ingang van 15 maart 2005 gewijzigd onder bepaling van de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging van de minderjarigen en in de kosten van levensonderhoud van de vrouw.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 5 oktober 2007.