ECLI:NL:HR:2007:BB3679
Hoge Raad
- Cassatie
- P.C. Kop
- F.B. Bakels
- C.A. Streefkerk
- W.D.H. Asser
- Rechtspraak.nl
Cassatie over faillissement en kenbaarheid van rechtsklachten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen de Haagse Accountants Groep B.V. (HAG) en de Ontvanger van de Belastingdienst/Zuidwest. HAG was in eerste instantie door de rechtbank 's-Gravenhage in staat van faillissement verklaard op 21 februari 2007, na een verzoek van de Ontvanger. HAG heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof, dat op 24 april 2007 het vonnis heeft bekrachtigd. Hierop heeft HAG cassatie ingesteld bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling gekeken naar de eisen die aan een middel van cassatie worden gesteld, met name het kenbaarheidsvereiste. De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman was dat het beroep van HAG niet kon slagen, omdat het middel niet voldeed aan de vereisten. De Hoge Raad oordeelde dat HAG niet-ontvankelijk was in haar beroep, en veroordeelde HAG in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de Ontvanger zijn begroot op € 371,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de kenbaarheid van rechtsklachten in cassatieprocedures en de noodzaak voor verzoekers om duidelijk aan te geven op welke gronden zij menen dat het recht is geschonden. De zaak illustreert ook de rol van de Hoge Raad in het waarborgen van de rechtszekerheid en het correct toepassen van procesrecht.