ECLI:NL:HR:2007:BB3427

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40826L
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • A.E.M. van der Putt-Lauwers
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • P. Lourens
  • E.N. Punt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over aftrekbaarheid van advieskosten in verband met voorbelasting bij aandelenverkoop

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure van Investrand B.V. tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft de aftrekbaarheid van btw op advieskosten die zijn gemaakt om een geldvordering veilig te stellen, welke is ontstaan vóór de aanvang van het ondernemerschap van de belanghebbende. De Hoge Raad heeft de vraag voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, dat op 8 februari 2007 een prejudiciële beslissing heeft gegeven. Het Hof oordeelde dat de kosten voor adviesdiensten die een belastingplichtige afneemt, niet kunnen worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met de economische activiteiten van de belastingplichtige, indien deze kosten betrekking hebben op een schuldvordering die is ontstaan vóór het moment dat de belastingplichtige voor de btw belastingplichtig is geworden.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de advieskosten die Investrand B.V. heeft gemaakt ter vaststelling van de geldvordering met betrekking tot de overgedragen aandelen in D B.V., niet in aanmerking komen voor aftrek van de btw. De Hoge Raad heeft de middelen van cassatie van de belanghebbende verworpen, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Tevens heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

Nr. 40.826L
14 september 2007
whk
gewezen op het beroep in cassatie van Investrand B.V. te Huizen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 januari 2004, nr. P02/06828, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vraag.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 2 december 2005, nr. 40826, BNB 2006/88, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vraag.
Bij arrest van 8 februari 2007, C-345/05, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vraag, voor recht verklaard:
"Artikel 17, lid 2, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, dient aldus te worden uitgelegd dat de kosten voor adviesdiensten die een belastingplichtige afneemt met het oog op de vaststelling van het bedrag van een schuldvordering die deel uitmaakt van het vermogen van zijn onderneming en betrekking heeft op een aandelenverkoop van vóór het tijdstip waarop hij voor de btw belastingplichtig is geworden, bij gebreke van gegevens die kunnen aantonen dat deze diensten uitsluitend in de door de belastingplichtige verrichte economische activiteit in de zin van deze richtlijn hun oorzaak vinden, niet rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met deze activiteit en bijgevolg geen recht doen ontstaan op aftrek van de daarop drukkende btw."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dat arrest. De Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van de middelen van cassatie
Uit de hiervoor vermelde verklaring voor recht volgt dat de kosten voor adviesdiensten die belanghebbende heeft gemaakt ter vaststelling van de geldvordering met betrekking tot de door haar overgedragen aandelen in D B.V., niet kunnen worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks en onmiddellijk verband houden met haar latere vanaf 1 januari 1993 verrichte economische activiteiten. Ter zake van deze adviesdiensten heeft belanghebbende geen recht op aftrek van de daarvoor in rekening gebrachte omzetbelasting. Uit het hiervoor overwogene volgt dat naast middel I ook middel II faalt.
3. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.