ECLI:NL:HR:2007:BB3045

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01754/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting door het niet oproepen van getuigen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van een aantal tenlastegelegde feiten, maar was wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden voor andere feiten. De zaak kwam aan de Hoge Raad omdat de verdediging aanvoerde dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging had afgezien van het horen van niet verschenen getuigen. De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting niet aangaf dat de verdediging had ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van deze getuigen. Dit leidde tot de conclusie dat de instemming niet was gegeven, en dat het Hof op grond van de wet de hernieuwde oproeping van de getuigen had moeten bevelen. Het Hof had weliswaar kunnen afzien van deze oproeping, maar dan had het dit met redenen moeten omkleden, wat in dit geval ontbrak. Dit verzuim leidde tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad vernietigde daarom de bestreden uitspraak en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling.

Uitspraak

23 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01754/06
DV/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 december 2005, nummer 23/002673-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 21 april 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1 tenlastegelegde en hem voorts ter zake van 2. "medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden" en 3. "medeplegen van poging tot afpersing" veroordeeld tot 27 maanden gevangenisstraf. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het Hof zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging heeft afgezien van het horen van de niet verschenen getuigen.
3.2.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2005 houdt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende in:
"De voorzitter stelt vast dat als getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] zijn opgeroepen, maar dat -blijkens de akten van uitreiking- dit eerst vlak voor de zitting van heden is geschied.
Op vragen van de voorzitter en de raadsvrouw antwoordt de advocaat-generaal dat:
- hij geen verklaring heeft voor het feit dat de getuigen zo laat zijn opgeroepen;
- de getuigen zijn opgeroepen op de door de raadsvrouw aangeleverde adressen, te weten [getuige 1] op het adres [a-straat 1] te [plaats A], [getuige 2] op het adres [b-straat 1] te [plaats B] en [getuige 3] op het adres [c-straat 1] te [plaats A];
- [getuige 1] blijkens het hem betreffende uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven op het door de raadsvrouw aangeleverde adres;
- [getuige 2] blijkens het hem betreffende uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op 30 mei 2001 is vertrokken naar 'onbekend'. Niet is geprobeerd de adresgegevens via de politie te controleren. Het is de advocaat-generaal ook niet bekend of dit mogelijk is;
- [getuige 3] blijkens het hem betreffende uittreksel uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven op het adres [d-straat 1] te [plaats A]. Deze getuige kan derhalve worden getraceerd.
De raadsvrouw persisteert bij het verzoek de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] te horen, maar prefereert een snelle afdoening en stelt voor heden het onderzoek ter terechtzitting voort te zetten.
De advocaat-generaal deelt mede dat ook hij van mening is dat heden het onderzoek ter terechtzitting moet worden voortgezet. De advocaat-generaal merkt daarbij wel op dat bij hem de vraag is gerezen wat te doen als de raadsvrouw aan het eind van het onderzoek persisteert bij haar verzoek. Hij acht het alsdan niet wenselijk het onderzoek ter terechtzitting opnieuw aan te vangen.
De raadsvrouw draagt als oplossing aan het onderzoek ter terechtzitting niet te sluiten.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de behandeling van de zaak heden wordt voortgezet.
De voorzitter deelt mondeling mede de korte inhoud van de stukken van het dossier in deze strafzaak, waaronder met name al die stukken waarvan in het verkorte arrest en de aanvulling daarop melding is gemaakt.
De verdachte, door de voorzitter met inachtneming van het bepaalde in de desbetreffende artikelen van het Wetboek van Strafvordering ondervraagd, verklaart -zakelijk weergegeven-:
(...)
De advocaat-generaal voert het woord, leest zijn vordering voor en legt die aan het gerechtshof over. Hij vordert dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de raadsvrouw voeren het woord tot verdediging.
De raadsvrouw doet dit aan de hand van haar pleitnotities, die door haar aan het hof worden overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
De raadsvrouw voert daarbij verweren als weergegeven in het verkort arrest.
De advocaat-generaal en de raadsvrouw van de verdachte voeren andermaal het woord, onderscheidenlijk in repliek en dupliek.
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken.
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede dat volgens de beslissing van het gerechtshof de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 2 december 2005 te 13.30 uur."
3.2.2. De zich bij de stukken van het geding bevindende pleitnotities voor de terechtzitting van 18 november 2005 houden - voor zover hier van belang - als conclusie het volgende in:
"Ik hoop dat ik met mijn pleidooi de onbetrouwbaarheid van de beide verklaringen van de aangevers heb kunnen aantonen. Ik verzoek u deze verklaringen niet tot het bewijs te bezigen. Bij gebrek aan direct ander bewijs, verzoek ik u cliënt vrij te spreken voor de tenlastegelegde feiten wegens gebrek aan wettig en/of overtuigend bewijs."
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 18 november 2005 houdt niet in dat de verdediging op de voet van art. 288, derde lid, Sv uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van de daar niet verschenen getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3]. Het moet daarom ervoor worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het Hof op grond van het ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift van art. 287, derde lid, Sv de hernieuwde oproeping van die getuigen moeten bevelen. Het Hof had daarvan echter op de voet van art. 288, eerste lid, Sv bij een met redenen omklede beslissing kunnen afzien op de grond hetzij dat het onaannemelijk was dat de getuigen binnen een aanvaardbare termijn ter terechtzitting zouden verschijnen, hetzij dat het gegronde vermoeden bestond dat de gezondheidstoestand van de getuigen door het afleggen van een verklaring ter terechtzitting in gevaar zou worden gebracht, hetzij dat door het achterwege blijven van de oproeping redelijkerwijs de verdachte niet in zijn verdediging werd geschaad. Een dergelijke beslissing ontbreekt evenwel. Dit verzuim leidt tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 18 november 2005 en de naar aanleiding daarvan gewezen einduitspraak (vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY0112, NJ 2006, 581).
3.4. Het middel is dus terecht voorgesteld.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 23 oktober 2007.