ECLI:NL:HR:2007:BB2965

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02433/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • A.J.A. van Dorst
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van schadevergoedingsmaatregel na ontploffing in bushokje

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, met gemeen gevaar voor goederen. De feiten betroffen een incident op 12 december 2004, waarbij de verdachte samen met een mededader een vuurwerkbom in een bushokje tot ontploffing bracht, wat leidde tot schade aan het bushokje van de gemeente Reimerswaal. Het Hof had de verdachte de verplichting opgelegd om € 2.000,- te betalen aan de Staat ten behoeve van de gemeente, die zich niet als benadeelde partij had gevoegd in het strafproces.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de verdachte, dat het Hof niet vrijstond om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen omdat deze niet ter terechtzitting aan de orde was geweest, geen steun vond in het recht. Ook de klacht dat de schade niet nauwkeurig kon worden vastgesteld, werd verworpen. Het Hof had de schade bepaald op basis van de aangifte van de gemeente, en dit oordeel werd door de Hoge Raad als niet onbegrijpelijk beschouwd. De Hoge Raad concludeerde dat het beroep in cassatie niet kon leiden tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en verwierp het beroep.

De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor de rechter om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen, zelfs als deze niet expliciet ter sprake is gekomen tijdens de zitting, mits de verdachte aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt. De Hoge Raad bevestigde de rechtsgeldigheid van de opgelegde maatregel en de hoogte van de schadevergoeding, en oordeelde dat er geen gronden waren voor cassatie.

Uitspraak

20 november 2007
Strafkamer
nr. 02433/06
SG/JH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2006, nummer 22/005679-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Middelburg van 29 augustus 2005 - de verdachte ter zake van "medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is" veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis. Voorts heeft het Hof aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd zoals in het arrest aangegeven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Goes, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de strafoplegging en de oplegging van de maatregel, tot terugwijzing van de zaak opdat deze in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 12 december 2004, te Yerseke, gemeente Reimerswaal, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht in een bushokje aan de Damstraat door samen met zijn mededader een door hen zelf gemaakte vuurwerkbom, bestaande uit een lawinepijl, in elk geval vuurwerk, waaromheen een aantal bussen haarlak waren bevestigd, in dat bushokje tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat bushokje te duchten was."
3.3.1. Het Hof heeft de verdachte de verplichting opgelegd om aan de Staat ten behoeve van de gemeente Reimerswaal, die zich niet als benadeelde partij in het strafproces heeft gevoegd, een bedrag te betalen van € 2.000,-. De bestreden uitspraak houdt hieromtrent het volgende in:
"10. Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,-- ten behoeve van het slachtoffer, gemeente Reimerswaal, Oude Plein 1 te Kruiningen."
3.3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt niet in dat de Advocaat-Generaal bij het Hof de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel heeft gevorderd. Uit dat proces-verbaal blijkt ook niet dat het opleggen van deze maatregel anderszins aan de orde is geweest.
3.4.1. De bestreden uitspraak houdt als opgave van de gebezigde bewijsmiddelen, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Het proces-verbaal van de Regiopolitie Zeeland, nr. PL1950/04-236281, d.d. 5 januari 2005, dossierpagina 61 en 62, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1]. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven- de aangifte door [betrokkene 1], namens de gemeente Reimerswaal, dat het vernielde bushokje aan de gemeente Reimerswaal toebehoort."
3.4.2. Dat proces-verbaal, dat zich bevindt bij de stukken van het geding die op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden, houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"Door de gemeente Reimerswaal is aan de Damstraat te Yerseke een bushokje geplaatst.
Dit bushokje staat ter hoogte van pandnummer 61.
In de nacht van zaterdag 11 december op zondag 12 december 2004 omstreeks 00.30 uur is dit bushokje vernield. De dader heeft kennelijk een hoop bussen met haarlak opgeblazen met vuurwerk. Door deze ontploffing zijn er drie ruiten van het bushokje vernield als ook het zitbankje. Tevens is er op diverse plaatsen lakschade aan het bushokje. Het glas van de ruiten lag in de wijde omgeving verspreid en is door de gemeentewerken opgeruimd.
Het totale schadebedrag is 2000 Euro inclusief BTW."
3.5. Art. 36f Sr luidt als volgt:
"1. Bij een rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld, kan hem de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de staat van een som gelds ten behoeve van het slachtoffer. De staat keert een ontvangen bedrag onverwijld uit aan het slachtoffer.
2. De rechter kan de maatregel opleggen indien en voor zover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
(...)"
3.6. Het middel bevat allereerst de klacht dat het het Hof niet vrijstond de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daartoe wordt gesteld dat indien de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel niet ter terechtzitting aan de orde is geweest, de maatregel niet mag worden opgelegd. Die stelling vindt geen steun in het recht.
Deze klacht faalt derhalve.
3.7. Het middel behelst voorts de klacht dat onbegrijpelijk is dat het Hof heeft geoordeeld dat de schade € 2.000,- bedraagt, nu op grond van de stukken van het dossier de omvang van de schade niet voldoende nauwkeurig kan worden vastgesteld.
3.8. Het Hof heeft kennelijk aan de hand van de als bewijsmiddel 1 gebezigde, hiervoor onder 3.4 bedoelde aangifte van de gemeente de schade bepaald op € 2.000,-. Dat feitelijk oordeel is niet onbegrijpelijk en leent zich niet voor verdere toetsing in cassatie. De klacht faalt.
3.9. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 20 november 2007.