ECLI:NL:HR:2007:BB2952

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02257/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van inbeslaggenomen memorecorder in strafzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld voor het doen van een valse aangifte van diefstal met geweld. Het Hof had de verdachte veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, en had daarnaast een memorecorder verbeurd verklaard die in beslag was genomen in het kader van het onderzoek naar de valse aangifte. De verdachte had deze memorecorder gebruikt om een geluidsopname te maken van een gesprek met de leverancier van de drogisterijartikelen, die hij beweerde te zijn gestolen.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof in zijn uitspraak niet had aangetoond dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring was voldaan. De Hoge Raad vernietigde de verbeurdverklaring van de memorecorder, omdat deze niet kon worden aangemerkt als een voorwerp dat voor verbeurdverklaring in aanmerking kwam. Er was geen verband tussen de memorecorder en het bewezenverklaarde feit, en de opsporing van het misdrijf was niet belemmerd door het in beslag nemen van het voorwerp. Om doelmatigheidsredenen besloot de Hoge Raad zelf de zaak af te doen en gelastte de teruggave van de memorecorder aan de verdachte.

De overige middelen van de verdachte werden verworpen, omdat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad concludeerde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak, en besloot tot de teruggave van de memorecorder aan de verdachte.

Uitspraak

16 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02257/06
EC/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 4 mei 2006, nummer 23/005866-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 7 november 2005 - de verdachte ter zake van 1. "aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is" en 2. "valsheid in geschrift" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, doch uitsluitend voor wat betreft de verbeurdverklaring, zal bepalen dat de onder de verdachte inbeslaggenomen memorecorder aan hem zal worden teruggegeven, en het beroep voor het overige zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadslieden op de conclusie van de waarnemend Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het derde middel
3.1. Het middel komt op tegen de onder 1 vermelde verbeurdverklaring.
3.2. In cassatie kan, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, van het volgende worden uitgegaan.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich op 31 mei 2004 schuldig heeft gemaakt aan een valse aangifte van diefstal met geweld. Volgens zijn aangifte zou hij daarbij zijn bestolen van onder meer een grote hoeveelheid drogisterijartikelen. Blijkens de vaststellingen van het Hof waren die artikelen echter nog niet aan de verdachte geleverd. De verdachte heeft dit laatste steeds ontkend. Ter toelichting heeft hij ter terechtzitting in eerste aanleg een geluidsband overgelegd van een gesprek met de leverancier van de drogisterijartikelen. Die geluidsopname heeft de verdachte ruim een jaar na de hiervoor onder 1 genoemde aangifte en enkele dagen voor de aanvang van het onderzoek op de terechtzitting gemaakt. Het inbeslaggenomen voorwerp is de memorecorder waarmee, naar de verdachte stelt, de geluidsopname is gemaakt. Die memorecorder is inbeslaggenomen voor onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut. De onderzoeksresultaten zijn bij de stukken gevoegd. Bij de bestreden uitspraak heeft het Hof de memorecorder verbeurd verklaard.
3.3. Het Hof heeft er in de bestreden uitspraak geen blijk van gegeven te hebben vastgesteld dat aan de voorwaarden voor verbeurdverklaring is voldaan. De verbeurdverklaring is mitsdien niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
3.4. Het middel treft doel. De Hoge Raad zal de zaak om doelmatigheidsredenen zelf afdoen. Naar uit het hiervoor onder 3.2 overwogene volgt kan de memorecorder niet worden aangemerkt als een voorwerp dat op de voet van art. 33a, eerste lid, Sr voor verbeurdverklaring in aanmerking kan komen nu van een verband als bedoeld in die bepaling van dat voorwerp met het bewezenverklaarde feit geen sprake is terwijl ook de opsporing van het misdrijf met behulp daarvan niet is belemmerd. De rechter, naar wie de zaak zou worden verwezen of teruggewezen, zal dan ook tot geen andere beslissing kunnen komen dan de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de verdachte.
4. Beoordeling van de overige middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen dat als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten "1 Lervia KH 4110 memorecorder, kleur zwart";
gelast de teruggave van dit voorwerp aan de verdachte;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.A.M. van Schendel, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 16 oktober 2007.