ECLI:NL:HR:2007:BB2873

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02251/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisvredebreuk en wederrechtelijk vertoeven in een woning

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, waarin de verdachte is veroordeeld voor huisvredebreuk. De verdachte had op 14 december 2003 wederrechtelijk vertoefd in een woning aan de [a-straat] te [woonplaats]. De Hoge Raad behandelt de vraag of er sprake was van 'wederrechtelijk vertoeven' en of er een 'vordering van een rechthebbende' was, zoals bedoeld in artikel 138, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had in zijn uitspraak geen expliciete beslissing gegeven op het verweer van de verdachte, dat hij op uitnodiging van andere bewoners in de woning was en dus niet wederrechtelijk vertoefde. De Hoge Raad oordeelt dat het Hof dit verweer had moeten behandelen en vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 6 en de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige.

Uitspraak

9 oktober 2007
Strafkamer
nr. 02251/06
ZK/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 februari 2006, nummer 22/004388-05, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting "Nieuwe Vosseveld" te Vught.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te 's-Gravenhage van 4 juli 2005 - de verdachte ter zake van 1 primair "poging tot doodslag", 2. "mishandeling", 3. "eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening", 4. "het wederrechtelijk in een voor de openbare dienst bestemd lokaal vertoevende, zich niet op vordering van de bevoegde ambtenaar aanstonds verwijderen", 5. "wederspannigheid", 6. het wederrechtelijk in een woning vertoevende, bij een ander in gebruik, zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds verwijderen" en 7 primair "diefstal" veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G.J.B.C. Maton, advocaat te 's-Hertogenbosch, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de beslissingen ten aanzien van feit 6 en de strafoplegging en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan, met verwerping van het beroep voor het overige.
3. Beoordeling van het middel
3.1. De Hoge Raad begrijpt het middel aldus dat het klaagt dat het Hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven op een gevoerd verweer ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde feit.
3.2.1. Aan de verdachte is onder 6 tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 14 december 2003 te [woonplaats] wederrechtelijk vertoevende in een woning gelegen aan de [a-straat] en in gebruik bij [betrokkene 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd."
3.2.2. Daarvan is bewezenverklaard dat:
"hij op 14 december 2003 te [woonplaats] wederrechtelijk vertoevende in een woning gelegen aan de [a-straat] en in gebruik bij [betrokkene 1], althans bij een ander of anderen dan bij verdachte, zich niet op de vordering van de rechthebbende aanstonds heeft verwijderd."
3.2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 20 juni 2005, voor zover inhoudende:
"Ik ben op 14 december 2003 het huis aan de [a-straat] in [woonplaats] binnengegaan. Ik wilde douchen."
b. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 14 december 2003 belde een man aan bij mijn woning aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. Ik bewoon dit huis met zes andere mensen en huur hier een kamer. Ik zei tegen de man dat hij niet welkom was in deze woning. Ik liet de man binnen om zijn tas te pakken. Toen de man in de centrale hal van de woning kwam, begon hij zich uit te kleden. Ik zei tegen de man dat hij weg moest gaan. Ik zei dat hij hier niet mocht douchen. Ik hoorde de man zeggen: "wie ben jij om te zeggen dat ik hier niet mag douchen?" Hierop zei ik dat ik hier woonde en dat de man weg moest gaan. Vervolgens heb ik de politie gebeld. Terwijl ik aan het bellen was is de man onder de douche gestapt."
c. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Op 14 december 2003 belde ik aan bij de woning gelegen aan de [a-straat 1] te [woonplaats]. De deur werd opengedaan door een vrouw. Ik vroeg haar of ik naar binnen mocht om mijn tas te pakken en om te douchen. Ze zei dat ik mijn tas mocht pakken en dat ik daarna weg moest. Nadat ik de tas had gepakt, wilde ik toch gaan douchen. De vrouw zei mij weer dat ik weg moest. Ik ben toch gaan douchen ondanks dat de vrouw dit niet wilde. Het is mij bekend dat ik niet zonder toestemming van de bewoners een woning in mag."
3.3. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
"Huisvredebreuk (09/090034-04)
12.
Ten laste wordt gelegd dat verdachte wederrechtelijk zou hebben vertoefd in een woning, althans dat hij zich niet op vordering van of vanwege de rechthebbende aanstonds zou hebben verwijderd.
Ten tijde van het incident had verdachte tijdelijk geen onderkomen. Hij was de deur uitgezet door zijn vriendin. Verdachte belde aan bij het pand aan de [a-straat]. In dit pand wonen circa 15 mensen, elk in kamers. Verdachte kende in dat pand twee bewoners namelijk [betrokkene 2] en [betrokkene 3]. Verdachte had met hen, of met een van hen, contact gehad en kwam langs. Verdachte belde aan en werd binnengelaten door een bewoner. [Betrokkene 3] of [betrokkene 2] had verdachte juist "uitgenodigd" om zich bij hen langs te komen. Van wederrechtelijkheid was derhalve geen sprake. Verdachte was immers uitgenodigd door [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3]. Hij was bij hen op bezoek. [Betrokkene 3] en [betrokkene 2] hebben hem toestemming gegeven om zich aldaar te bevinden. Verdachte hoefde nu hij zich niet in het privévertrek van [betrokkene 1] bevond zich in dat opzicht wat aan te trekken van haar vordering, hij was op bezoek bij [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en dan bepalen die wel of verdachte (langer) mag blijven. Een van hen was overigens aanwezig, de politie ontdekte 2 mannen en een vrouw bij aankomst, zie daarvoor het proces-verbaal.
Op grond daarvan kan het tenlastegelegde niet worden bewezen en dient verdachte te worden vrijgesproken.
13.
Verdachte bevond zich bovendien niet in de woning van aangeefster [betrokkene 1]. [Betrokkene 1] kan als bewoner en rechthebbende van haar eigen kamer worden aangemerkt, maar zij is dat niet ten aanzien van de rest van het pand aan de [a-straat]. Verdachte bevond zich niet in haar woning, maar was op de gang. Van huisvredebreuk ten aanzien van de woning van [betrokkene 1] was zodoende geen sprake. Ook op grond hiervan kan het ten laste gelegde niet bewezen worden verklaard en dient verdachte te worden vrijgesproken.
14.
Bovendien heeft aangeefster verdachte zelf binnengelaten en heeft zij, zonder te verifiëren of verdachte inderdaad toestemming had van [betrokkene 3] en [betrokkene 2], geëist dat verdachte het pand zou verlaten. Onder die omstandigheden was dat een buitenproportioneel middel. Van verdachte die op uitnodiging van in het pand woonachtige vrienden van hem in het pand is, daartoe nota bene binnengelaten door aangeefster zelf, hoefde niet te worden verlangd dat hij direct zou weggaan, zeker niet nu hij niet in haar woning zich bevond."
3.4. Het gevoerde verweer is niet louter van feitelijke aard, maar stelt de vraag aan de orde of in de omstandigheden van het geval sprake is van "wederrechtelijk vertoeven" en van een "vordering van een rechthebbende", in de zin van art. 138, eerste lid, Sr, op welke bepaling de tenlastelegging onder 6 is toegesneden.
Daarom had het Hof op dat verweer een uitdrukkelijke beslissing moeten geven. Het middel klaagt terecht dat het Hof dat heeft nagelaten.
3.5. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 6 tenlastegelegde en de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 oktober 2007.