ECLI:NL:HR:2007:BA9219
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- E.N. Punt
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake uitkering en boete
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 oktober 2006. De Centrale Raad had eerder de besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (de Raad van bestuur) behandeld. Het Lisv had op 5 januari 2001 de uitbetaling van de uitkering van belanghebbende ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met terugwerkende kracht op nihil gesteld en met ingang van 1 januari 1997 ingetrokken. Daarnaast was er een boete van € 1225 opgelegd wegens schending van de mededelingsverplichting, die later werd verlaagd naar € 817 na bezwaar van belanghebbende.
Belanghebbende heeft tegen de besluiten van de Raad van bestuur bezwaar aangetekend, wat door de Raad van bestuur gegrond werd verklaard voor de boete, maar ongegrond voor de overige besluiten. De Rechtbank te Groningen heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, waarna de Raad van bestuur nieuwe besluiten moest nemen. De Raad van bestuur ging in hoger beroep bij de Centrale Raad, die de uitspraken van de Rechtbank vernietigde en de beroepen ongegrond verklaarde.
Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van belanghebbende, die zich richt tegen de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, niet gegrond is. De klacht kan niet leiden tot cassatie, omdat deze niet betrekking heeft op de schending of verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet, zoals door belanghebbende gesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.