ECLI:NL:HR:2007:BA9219

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
639
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen uitspraak Centrale Raad van Beroep inzake uitkering en boete

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende, X, tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 oktober 2006. De Centrale Raad had eerder de besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (de Raad van bestuur) behandeld. Het Lisv had op 5 januari 2001 de uitbetaling van de uitkering van belanghebbende ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met terugwerkende kracht op nihil gesteld en met ingang van 1 januari 1997 ingetrokken. Daarnaast was er een boete van € 1225 opgelegd wegens schending van de mededelingsverplichting, die later werd verlaagd naar € 817 na bezwaar van belanghebbende.

Belanghebbende heeft tegen de besluiten van de Raad van bestuur bezwaar aangetekend, wat door de Raad van bestuur gegrond werd verklaard voor de boete, maar ongegrond voor de overige besluiten. De Rechtbank te Groningen heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, waarna de Raad van bestuur nieuwe besluiten moest nemen. De Raad van bestuur ging in hoger beroep bij de Centrale Raad, die de uitspraken van de Rechtbank vernietigde en de beroepen ongegrond verklaarde.

Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de klacht van belanghebbende, die zich richt tegen de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, niet gegrond is. De klacht kan niet leiden tot cassatie, omdat deze niet betrekking heeft op de schending of verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet, zoals door belanghebbende gesteld. De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 639
13 juli 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 oktober 2006, nrs. 03/2495 en 04/4221 WAO, betreffende na te melden besluiten van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (hierna: het Lisv) en van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: de Raad van bestuur).
1. Besluiten, bezwaar en geding voor de Rechtbank
Bij besluit van 5 januari 2001 heeft het Lisv de uitbetaling van belanghebbendes uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering met ingang van 1 januari 1995 op nihil gesteld en met ingang van 1 januari 1997 ingetrokken. Bij besluit van 4 september 2003 heeft de Raad van bestuur aan belanghebbende een boete van € 1225 opgelegd wegens schending van zijn mededelingsverplichting.
De Raad van bestuur heeft het tegen het besluit van 4 september 2003 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en de hoogte van de boete nader vastgesteld op € 817. Het tegen de overige besluiten gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
Tegen beide beslissingen op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank te Groningen. De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten alsmede de boetebeschikking vernietigd en de Raad van bestuur opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen.
2. Geding voor de Centrale Raad
De Raad van bestuur heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad. De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraken vernietigd en de bij de Rechtbank ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.
3. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
4. Beoordeling van de klacht
Ingevolge artikel 18c, lid 1, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (tekst tot en met 31 december 2004; hierna: de Wet) kon beroep in cassatie worden ingesteld tegen de uitspraak van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 1, leden vier tot en met acht, en de artikelen 4 tot en met 8 van de Wet. Belanghebbende stelt weliswaar dat de bestreden uitspraak schending, althans verkeerde toepassing van artikel 4 van de Wet (het loonbegrip) inhoudt, doch de klacht keert zich in wezen tegen het oordeel van de Centrale Raad omtrent de toepassing van artikel 44 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (het begrip "inkomsten uit arbeid"). Dat oordeel is niet gegrond op voormeld artikel 4. De klacht kan derhalve niet tot cassatie leiden.
5. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
6. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2007.