ECLI:NL:HR:2007:BA8513

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03390/06 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
  • J. de Hullu
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een veroordeling voor onverzekerd rijden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht. De aanvrager was veroordeeld voor het niet hebben van een verzekering voor zijn motorrijtuig, hetgeen in strijd is met de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. De aanvrager stelde dat hij zijn auto had aangemeld voor verzekering bij X Assurantiën, maar dat er aan de kant van de verzekeringsmaatschappij iets fout was gegaan. Hij voerde aan dat dit een omstandigheid was die de Kantonrechter had moeten kennen en die mogelijk tot vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging had kunnen leiden.

De Hoge Raad oordeelde dat het schrijven van de verzekeringsmaatschappij niet voldoende was om het ernstig vermoeden te wekken dat de Kantonrechter, indien hij op de hoogte was geweest van deze informatie, de aanvrager zou hebben vrijgesproken. De Hoge Raad benadrukte dat voor herziening op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er sprake moet zijn van nieuwe feiten die bij het eerdere onderzoek niet aan de orde zijn gekomen en die een significante impact op de uitkomst van de zaak zouden kunnen hebben.

De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de aanvrage gegrond verklaard moest worden, maar de Hoge Raad volgde deze conclusie niet. De aanvrage tot herziening werd afgewezen, omdat de aangevoerde omstandigheden niet als zodanig konden worden aangemerkt. De uitspraak van de Kantonrechter bleef daarmee in stand, en de aanvrager moest de gevolgen van zijn veroordeling ondergaan.

Uitspraak

2 oktober 2007
Strafkamer
nr. 03390/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht, sector kanton Amersfoort, van 27 mei 2004, nummer 16/402340-03, ingediend door mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965, domicilie kiezende te 's-Gravenhage.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Kantonrechter heeft de aanvrager ter zake van "als degene aan wie het kenteken is opgegeven voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen sluiten en in stand houden", veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken, met ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage tot herziening berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, aangezien uit de aan de aanvrage gehechte bescheiden blijkt - zakelijk weergegeven - dat de verzekeringstussenpersoon van de aanvrager heeft verzuimd aan de verzekeringsmaatschappij te melden dat de aanvrager de personenauto met het kenteken [AA-BB-00] ter verzekering had aangeboden.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de aanvrage gegrond zal worden verklaard, voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 27 mei 2004 gewezen vonnis zal worden bevolen, en de zaak naar het bevoegde Gerechtshof zal worden verwezen teneinde op de voet van art. 467 Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden van feitelijke aard die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Ten laste van de aanvrager is bewezenverklaard dat hij op 21 januari 2003 als degene aan wie voor een motorrijtuig (personenauto) het kenteken [AA-BB-00] was opgegeven, en waarvoor een kentekenbewijs was afgegeven, niet een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen had gesloten en in stand gehouden.
4.3. Bij de aanvrage is onder meer overgelegd een getypt schrijven van "[bedrijf A]" van 25 juni 2004 aan de aanvrager, inhoudende, voor zover hier van belang:
"Onderwerp: Verzekeringsdekking Mercedes 350 TD
Kenteken [AA-BB-00]
Geachte [aanvrager],
Middels deze brief wil ik bevestigen dat de auto met bovengenoemd kenteken telefonisch bij mij is aangemeld om verzekerd te worden per 4 Januari 2004 (hetgeen handmatig is gewijzigd in 2003). Dat er iets fout is gegaan betreur ik zeer. Het feit dat U een heel wagenpark bij mijn kantoor verzekerde en er regelmatig auto's afgemeld werden en weer bij kwamen en in al die jaren er nooit iets fout is gegaan zegt iets over U als persoon dat U nooit een auto onverzekerd heeft laten rond rijden. Ik neem dan ook alle schuld op mij, nogmaals ik betreur het zeer dat U hierdoor problemen met Justitie heeft."
4.4. Dit schrijven houdt onvoldoende in om het hiervoor onder 4.1 bedoelde ernstig vermoeden te kunnen wekken. In het bijzonder kan het niet het ernstig vermoeden wekken dat de Kantonrechter - ware deze daarmee bekend geweest - de aanvrager zou hebben vrijgesproken dan wel zou hebben ontslagen van rechtsvervolging op de grond dat de aanvrager er in redelijkheid op mocht vertrouwen dat de verzekeringsmaatschappij de door hem aangevraagde dekking met ingang van 4 januari 2003 had verleend.
4.5. Hieruit volgt dat de door de aanvrager gestelde omstandigheid niet kan worden aangemerkt als een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, A.J.A. van Dorst, J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 oktober 2007.