ECLI:NL:HR:2007:BA8512
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- A.J.A. van Dorst
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor economische delicten en had beroep in cassatie ingesteld tegen de strafoplegging die door het Hof was opgelegd. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, maar besloot dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden zou worden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, om opnieuw te worden berecht in het kader van de strafoplegging.
Het Hof had in zijn eerdere uitspraak de verdachte vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, maar had hem wel veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- voor een overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de straf niet begrijpelijk was, omdat het Hof verwees naar een uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat niet overeenkwam met de stukken die aan de Hoge Raad waren gezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de strafmotivering niet zonder meer begrijpelijk was, wat de Hoge Raad aanleiding gaf om de zaak terug te verwijzen.
De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de middelen voor het overige niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2007.