ECLI:NL:HR:2007:BA8512

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
03258/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de strafoplegging en terugwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld voor economische delicten en had beroep in cassatie ingesteld tegen de strafoplegging die door het Hof was opgelegd. De Hoge Raad constateerde dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), was overschreden, maar besloot dat hieraan geen rechtsgevolg verbonden zou worden. De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak van het Hof, maar alleen ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, om opnieuw te worden berecht in het kader van de strafoplegging.

Het Hof had in zijn eerdere uitspraak de verdachte vrijgesproken van verschillende tenlastegelegde feiten, maar had hem wel veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,- voor een overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. De Hoge Raad oordeelde dat de motivering van de straf niet begrijpelijk was, omdat het Hof verwees naar een uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat niet overeenkwam met de stukken die aan de Hoge Raad waren gezonden. Dit leidde tot de conclusie dat de strafmotivering niet zonder meer begrijpelijk was, wat de Hoge Raad aanleiding gaf om de zaak terug te verwijzen.

De Hoge Raad heeft verder vastgesteld dat de middelen voor het overige niet tot cassatie konden leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar gemaakt op 2 oktober 2007.

Uitspraak

2 oktober 2007
Strafkamer
nr. 03258/06 E
KM/RR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 11 november 2005, nummer 23/000828-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte] gevestigd te [vestigingsplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Alkmaar van 14 oktober 2002 - de verdachte vrijgesproken van het hem bij inleidende dagvaarding in zaak A als feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair en subsidiair en in zaak B als feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde en hem voorts in zaak B ter zake van feit 1 subsidiair veroordeeld tot een geldboete van € 1.000,-.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. B.D.W. Martens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad:
- zal vaststellen dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM bij de behandeling van het cassatieberoep is overschreden maar dat er geen aanleiding is enig rechtsgevolg aan deze vaststelling te verbinden;
- de bestreden uitspraak zal vernietigen doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde straf en de motivering daarvan;
- de zaak zal terugwijzen teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht;
- het beroep voor het overige zal verwerpen.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat onder meer de klacht dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden.
3.2. De verdachte heeft op 11 november 2005 beroep in cassatie ingesteld. De stukken zijn op 27 november 2006 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
3.3. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Het middel is dus in zoverre terecht voorgesteld. De rechter naar wie de zaak zal worden teruggewezen, zal die overschrijding dienen te betrekken bij de strafoplegging.
4. Beoordeling van het vierde middel
4.1. Het middel klaagt over de strafmotivering.
4.2. Het Hof heeft - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - ten aanzien van de strafoplegging het volgende overwogen:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 13 van de Wet Bodembescherming. Zij heeft daardoor het risico genomen dat de bodem zou worden verontreinigd.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 5 oktober 2005 is verdachte eerder wegens economische delicten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van na te melden hoogte passend en geboden."
4.3. Bij de op de voet van art. 434, eerste lid, Sv aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich niet het door het Hof genoemde uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van 5 oktober 2005 betreffende de verdachte doch een uittreksel van 28 augustus 2002. In aanmerking genomen dat dit uittreksel noch de overige stukken van het geding iets inhouden omtrent een veroordeling van de verdachte, is 's Hofs motivering van de opgelegde straf niet zonder meer begrijpelijk.
4.4. Het middel is terecht voorgesteld.
5. Beoordeling van de middelen voor het overige
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
6. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en J. de Hullu, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 oktober 2007.