ECLI:NL:HR:2007:BA8511
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- A.J.A. van Dorst
- W.A.M. van Schendel
- J.W. Ilsink
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Oordeel over de redelijke termijn in het kader van de ISD-maatregel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1957 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting 'Roermond', had beroep ingesteld tegen de veroordeling tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaren. De verdachte stelde dat er een overschrijding van de redelijke termijn was, omdat er meer dan vijf maanden verstreken waren tussen de behandeling in eerste aanleg en die in hoger beroep. Dit zou in strijd zijn met artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Hoge Raad oordeelde dat de opvatting van de verdachte onjuist was. Artikel 38n, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht biedt de rechter de mogelijkheid om bij het bepalen van de duur van de maatregel geen rekening te houden met de tijd die de verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, indien dit zou leiden tot een doorkruising van de behandelmogelijkheden. De Hoge Raad benadrukte dat de tijd tussen inverzekeringstelling en berechting zo kort mogelijk dient te zijn, en dat een voortvarende behandeling van zaken vereist is.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie konden leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de Hoge Raad oordeelde dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak. De beslissing werd genomen door de president en vier raadsheren, en de uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier.