ECLI:NL:HR:2007:BA8052

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
41690
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Lourens
  • C.B. Bavinck
  • A.R. Leemreis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in cassatie en tijdige terpostbezorging van beroepschrift

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 januari 2005, betreffende de aan hem opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1998. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig is ingediend, aangezien het beroepschrift pas op 28 februari 2005 ter griffie van de Hoge Raad is binnengekomen, terwijl de termijn voor indiening eindigde op 21 februari 2005. Dit is in strijd met de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, die een termijn van zes weken voorschrijft voor het indienen van een beroepschrift.

De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, maar belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat dit het geval was. In een fax van 29 maart 2005 heeft belanghebbende weliswaar betoogd dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, maar dit werd niet ondersteund door voldoende bewijs. De uitnodigingen voor het onderzoek ter zitting zijn door partijen niet beantwoord, en de Staatssecretaris van Financiën was wel aanwezig, maar belanghebbende niet.

De Hoge Raad concludeert dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat hij niet in verzuim is geweest. Gelet op deze overwegingen heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Nr. 41.690
29 juni 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 10 januari 2005, nr. 02/04063, betreffende de aan hem voor het jaar 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Blijkens een door de Griffier van het Hof op de uitspraak van het Hof gestelde aantekening is een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen verzonden op 10 januari 2005.
Blijkens een door de Griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening is dit beroepschrift op 28 februari 2005 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ingediend binnen de in artikel 6:24 in verbinding met artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 21 februari 2005. Zonder nader bewijs kan niet worden aangenomen dat het beroepschrift in cassatie tijdig is ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, van die wet.
De Griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 1 maart 2005 in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd, dan wel de redenen voor de termijnoverschrijding mee te delen.
In zijn op 29 maart 2005 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen fax heeft belanghebbende betoogd dat het beroepschrift, gezien de in die fax vermelde feiten en omstandigheden, tijdig ter post is bezorgd. Daarin is voorts gesteld dat A ter ondersteuning van dat betoog over de terpostbezorging van het beroepschrift een verklaring zou kunnen afleggen.
Bij brieven van 20 maart 2007, waarvan ontvangstbevestigingen zijn binnengekomen, zijn partijen uitgenodigd voor een onderzoek ter zitting. Partijen zijn ter zitting niet verschenen, de Staatssecretaris van Financiën met, belanghebbende zonder bericht.
Belanghebbende heeft, met hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, niet aangetoond dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd. In hetgeen hij heeft aangevoerd, is voorts geen grond gelegen voor de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard.
2. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2007.