ECLI:NL:HR:2007:BA7986
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- J.P. Balkema
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. De aanvrager, vertegenwoordigd door mr. L.J.B.G. van Kleef, had verzocht om herziening van een veroordeling tot vijf jaar gevangenisstraf voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op een verklaring van getuige 3, die op 7 december 2006 een verklaring had afgelegd waarin hij stelde dat de aanvrager geen weet had van de bewezenverklaarde gedragingen en de betrouwbaarheid van andere getuigen in twijfel trok.
De Hoge Raad overwoog dat voor een herziening op grond van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er sprake moet zijn van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat het onderzoek anders had kunnen uitpakken. De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van getuige 3, gezien de reeds aanwezige bewijsmiddelen, niet voldoende was om aan te nemen dat de aanvrager vrijgesproken zou zijn of dat er een minder zware straf zou zijn opgelegd.
De Hoge Raad wees de aanvrage tot herziening af, waarbij werd opgemerkt dat de term 'minder zware strafbepaling' verwijst naar een wettelijke strafbepaling en niet naar de oplegging van een minder zware straf. De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager, en de aanvrage werd als kennelijk ongegrond beschouwd.