ECLI:NL:HR:2007:BA7985
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J. de Hullu
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Herziening van een arrest inzake oplichting door de Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 juni 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, dat op 19 oktober 2004 was gewezen. De aanvrager, geboren in 1959 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld door de Politierechter in de Rechtbank te 's-Hertogenbosch op 12 november 2003 voor oplichting. De straf bestond uit een taakstraf van dertig uren, met een subsidiaire hechtenis van vijftien dagen. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die niet tijdens het oorspronkelijke proces aan het licht waren gekomen, en die mogelijk tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling van de aanvrage vastgesteld dat de grondslagen voor herziening, zoals vastgelegd in artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, niet zijn aangetoond. De aanvrager had niet voldaan aan de vereisten die in artikel 459 Sv zijn gesteld, namelijk dat de aanvrage moet steunen op feitelijke omstandigheden die met bewijsmiddelen gestaafd zijn. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvrage niet-ontvankelijk was, omdat de gestelde omstandigheden niet als feitelijke grondslag voor herziening konden dienen.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere veroordeling van de aanvrager en onderstreept het belang van het voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een herzieningsverzoek. De beslissing werd uitgesproken door vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.