ECLI:NL:HR:2007:BA7923
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- B.C. de Savornin Lohman
- W.M.E. Thomassen
- H.A.G. Splinter-van Kan
- Rechtspraak.nl
Witwassen van voorwerpen uit eigen misdrijf en de kwalificatie van witwassen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van oplichting en het maken van een gewoonte van witwassen. De Hoge Raad oordeelde dat de herkomst van voorwerpen uit een eigen misdrijf niet in de weg staat aan een veroordeling wegens witwassen, in tegenstelling tot de helingbepalingen. De verdachte had in de periode van 23 januari 2003 tot en met 10 december 2003 samen met anderen een gewoonte gemaakt van witwassen, waarbij hij geldbedragen tot een totaal van ongeveer 1.682.952 euro had verworven en voorhanden had, terwijl hij wist dat deze bedragen afkomstig waren uit misdrijven.
De verdediging stelde dat het enkel voorhanden hebben van geld dat van misdrijf afkomstig is, niet kan worden gekwalificeerd als witwassen. De Hoge Raad verwierp dit verweer en stelde dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om ook het voorhanden hebben van voorwerpen op te nemen in de wetgeving omtrent witwassen. Dit was bedoeld om te voorkomen dat het openbaar ministerie zou moeten terugvallen op de helingbepalingen, die beperkende voorwaarden met zich meebrachten. De Hoge Raad benadrukte dat de integriteit van het financiële en economische verkeer en de openbare orde in het geding zijn bij witwassen, ongeacht de herkomst van de voorwerpen.
De Hoge Raad concludeerde dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden en verwierp het beroep. De uitspraak van het Gerechtshof werd daarmee bevestigd, en de verdachte bleef veroordeeld tot vier jaren gevangenisstraf, met een betalingsverplichting aan de benadeelde partijen.