6 november 2007
Strafkamer
nr. 02474/06 A
KM/SM
Hoge Raad der Nederlanden
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba nummer H-142/2006, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, verblijvende op Curaçao (Nederlandse Antillen).
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, van 11 mei 2006, waarbij de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 lid 1 onder A van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening" is veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met de bijzondere voorwaarde als in het vonnis omschreven.
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2.2. De Hoge Raad heeft kennisgenomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring niet uit het gebezigde bewijsmiddel kan worden afgeleid.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat hij op 22 april 2006 op het eiland Curaçao opzettelijk heeft uitgevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960, 1425 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 22 mei 1987 (P.B. 1987 no. 50), zoals gewijzigd bij de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 23 juli 1990 (P.B. 1990 no. 5)."
3.3. De bewezenverklaring steunt op een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], Hoofdcommies der Belastingen in de Nederlandse Antillen, tevens Buitengewoon Agent van Politie te Curaçao, voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van de verbalisant:
"Op 22 april 2006, omstreeks 09.00 uur was ik, verbalisant, te Curaçao, op de Luchthaven Hato belast met de uitvoercontrole en uitvoervisitatie van de van Curaçao vertrekkende passagiers met bestemming Sint Maarten met de DAE vluchtnummer [0002]. Op de luchthaven Hato in de Hatoteam controleruimte heb ik een persoon staande gehouden, die desgevraagd opgaf te zijn:
Naam [achternaam verdachte]
Voornaam [verdachte]
Adres [a-straat 1]
[woonplaats], [land A]
Geboortedatum en plaats [geboortedatum] 1970 in [geboorteplaats]
Paspoortnummer [0001]
Bij controle met behulp van visitatie van de persoon en zijn kleding bleek, dat de man pakketjes had geplakt op zijn lichaam, waarin vermoedelijk verdovende middelen werden aangetroffen. Tevens bleek dat deze persoon in het bezit was van een vliegticket (vluchtnummer [0002]) met bestemming Sint Maarten en geldig op bovenvermelde datum. Dit ticket is door mij verbalisant in beslaggenomen, waarna afstand van het inbeslaggenomen ticket is gedaan."
3.4. Aangezien de bewezenverklaring voor zover behelzende dat het ging om 1425 gram cocaïne, niet door de inhoud van enig bewijsmiddel wordt geschraagd, is de uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten onder meer op tegen de in het kader van de strafoplegging gestelde bijzondere voorwaarde.
4.2.1. Het door het Hof bevestigde vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg houdt als strafmotivering het volgende in:
"Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, wordt de na te noemen beslissing passend geacht. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich ingelaten met de uitvoer van een hoeveelheid harddrugs. Hij is op het vliegveld in de controlekamer staandegehouden, terwijl hij een aantal pakketten inhoudende harddrugs op zijn lichaam geplakt had. Harddrugs hebben
wereldwijd op de samenleving een desastreus effect. Ze verwoesten levens van gebruikers en van hun naasten.
Op grond van aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, en mede op grond van het feit dat de verdachte niet over justitiële documentatie ten aanzien van soortgelijke feiten beschikt, zal het Gerecht een voorwaardelijke straf opleggen.
Het Gerecht zal als bijzondere voorwaarde, ten voorkoming van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf, stellen dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het reizen vanuit enig deel van het Koninkrijk (in het bijzonder ook vanuit Curaçao), een en ander behoudens bijzondere gevallen door het Openbare Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de verdachte zich er niet tegen zal verzetten dat zijn paspoort onder beheer wordt gesteld van de officier van justitie en gedurende de proeftijd zal nalaten een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben.
Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel moeten voeren, worden niet aanwezig geacht."
4.2.2. De in het vonnis gestelde bijzondere voorwaarde luidt als volgt:
"Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het reizen vanuit enig deel van het Koninkrijk (in het bijzonder ook vanuit Curaçao), een en ander behoudens bijzondere gevallen door het Openbaar Ministerie voor een bepaaldelijk omschreven periode schriftelijk te verlenen ontheffing, dat de veroordeelde zich er niet tegen zal verzetten dat zijn paspoort onder beheer wordt gesteld van de officier van justitie en gedurende de proeftijd zal nalaten een nieuw paspoort aan te vragen, te verwerven of voorhanden te hebben."
4.3.1. De in het vonnis als te dezen toepasselijk vermelde wettelijke voorschriften luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
- art. 17a, eerste lid, SrNA:
"In geval van veroordeling tot gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, tot hechtenis, vervangende hechtenis daaronder niet begrepen, of tot geldboete, kan de rechter daarbij tevens zowel ten aanzien van die straf als ten aanzien van de opgelegde bijkomende straffen het bevel geven, dat deze geheel of voor een door hem te bepalen gedeelte niet zullen worden ten uitvoer gelegd, tenzij hij later anders mocht gelasten op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een bij het bevel te bepalen proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel gedurende die proeftijd zich op andere wijze heeft misdragen of een bijzondere voorwaarde, welke bij het bevel mocht zijn gesteld, niet heeft nageleefd."
- art. 17c, tweede lid, SrNA:
"Bij toepassing van artikel 17a kunnen voorts de volgende bijzondere voorwaarden worden gesteld:
(...)
e. andere bijzondere voorwaarden, het gedrag van de veroordeelde betreffende, waaraan deze gedurende de proeftijd of een bij de veroordeling te bepalen gedeelte daarvan, heeft te voldoen."
4.3.2. Voor de beoordeling van het middel zijn voorts van belang art. 12 IVBPR en art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM. Deze verdragsbepalingen luiden in de Nederlandse vertaling als volgt:
- art. 12 IVBPR:
"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft, binnen dit grondgebied, het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er zijn verblijfplaats vrijelijk te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De bovengenoemde rechten kunnen aan geen andere beperkingen worden onderworpen dan die welke bij de wet zijn voorzien, nodig zijn ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden of van de rechten en vrijheden van anderen en verenigbaar zijn met de andere in dit Verdrag erkende rechten.
4. Aan niemand mag willekeurig het recht worden ontnomen naar zijn eigen land terug te keren."
- art. 2 van het Vierde Protocol bij het EVRM:
"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.
2. Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.
3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4. De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving."
4.4. Een bijzondere voorwaarde als bedoeld in art. 17c, tweede lid onder e, SrNA dient het gedrag van de veroordeelde te betreffen. Als zodanig kunnen worden aangemerkt voorwaarden die strekken ter bevordering van een goed levensgedrag van de veroordeelde of die een gedraging betreffen waartoe hij uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden moet worden geacht (vgl. HR 26 november 1968, NJ 1970, 123 met betrekking tot art. 14c, tweede lid onder 5°, Sr, zoals dat thans luidt, welke bepaling overeenkomt met genoemd art. 17c, tweede lid onder e, SrNA). Aangenomen moet worden dat het Gerecht in Eerste Aanleg en het Hof de onderhavige voorwaarde hebben gesteld met het oog op laatstgemeld doel.
4.5. De gestelde bijzondere voorwaarde strekt ertoe dat de verdachte gedurende de proeftijd van twee jaar (in het bijzonder) Curaçao niet zal verlaten. Het stellen van die voorwaarde is echter mede in het licht van de onder 4.3.2 weergegeven verdragsbepalingen ontoelaatbaar omdat zij, gelet op de duur en de mate waarin zij de verdachte in zijn bewegingsvrijheid beperkt, niet kan worden aangemerkt als een voorwaarde die een gedraging betreft waartoe de verdachte uit een oogpunt van maatschappelijke betamelijkheid gehouden zou kunnen worden geacht.
4.6. Voor zover het middel daarover klaagt, is het gegrond.
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, dat het tweede middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
verwijst de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman, W.A.M. van Schendel en J. de Hullu, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 6 november 2007.