ECLI:NL:HR:2007:BA7898

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
01870/06
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meldingsplicht Wet MOT en de rol van de verdachte als geldtransactiekantoor

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 oktober 2007 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het niet voldoen aan de meldingsplicht van de Wet melding ongebruikelijke transacties (Wet MOT) door eurobiljetten in kleinere coupures om te wisselen voor grotere coupures zonder deze transacties te melden. De verdediging stelde dat de meldingsplicht niet op de verdachte rustte, maar op het wisselkantoor waar de transacties plaatsvonden. De Hoge Raad oordeelde dat de tenlastelegging betrekking had op de handelingen van de verdachte als geldtransactiekantoor, en dat zij derhalve wel degelijk een meldingsplicht had. Het Hof had terecht het verweer van de verdachte verworpen, omdat de verdachte bedrijfsmatig een financiële dienst had verleend en daarmee onder de meldingsplicht viel. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. De uitspraak van het Hof werd bevestigd, en de verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.

Uitspraak

2 oktober 2007
Strafkamer
nr. 01870/06
SG/SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 mei 2006, nummer 23/003860-05, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 9 juni 2005 - de verdachte vrijgesproken van het bij inleidende dagvaarding onder 1. primair tenlastegelegde en haar voorts ter zake van 1. "medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd", 2. "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 3, eerste lid, van de Wet inzake de geldtransactiekantoren" en 3. "opzettelijke overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twee maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.M.M. Heilbron, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het verweer dat op de verdachte ten tijde van het plegen van het onder 3 bewezenverklaarde geen meldingsplicht rustte.
4.2.1. Ten laste van de verdachte is onder 2 bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 4 mei 2003 tot en met 20 juni 2003 te Amsterdam bedrijfsmatig ten behoeve van en op verzoek van [medeverdachte 1] en/of een onbekend gebleven derde geldtransacties, te weten het wisselen van Eurobankbiljetten van een bepaalde waarde voor Eurobankbiljetten van een andere waarde, heeft uitgevoerd en werkzaam is geweest bij de totstandkoming van die geldtransacties, waaronder op
op 4 mei 2003 Euro's totaal 5.000
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 5 mei 2003 Euro's totaal 5.000
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 22 mei 2003 Euro's totaal 5.500
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 24 mei 2003 Euro's totaal 5.500
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 27 mei 2003 Euro's totaal 5.000
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 19 juni 2003 Euro's totaal 3.000
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en
op 20 juni 2003 Euro's totaal 6.000
gewisseld in Eurobiljetten van een andere waarde
en aldus opzettelijk werkzaam is geweest als geldtransactiekantoor als bedoeld in artikel 1 van de Wet inzake de geldtransactiekantoren."
4.2.2. Aan de verdachte is onder 3 primair tenlastegelegd dat:
"zij in of omstreeks de periode van 4 mei 2003 tot en met 14 november 2003 te Amsterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) beroeps- en/of bedrijfsmatig een financiële dienst heeft verleend, te weten het wisselen van vreemde valuta, Engelse Ponden, in euro's en/of euro's in Eurobiljetten van een andere waarde (totaal omgerekend Euro 49.500 of daaromtrent), in elk geval (telkens) (een) hoeveelhe(i)d(en) vreemde valuta en/of euro's heeft/hebben gewisseld, en/of (een) transactie(s) heeft/hebben verricht, met/voor [medeverdachte 1], waarbij, zij, verdachte, en/of een of meer van haar mededader(s) (telkens) opzettelijk (in strijd met de verplichting, geformuleerd, in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties), die door haar, verdachte, en/of haar mededader(s) verrichte ongebruikelijke transacties (als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d. van genoemde Wet) niet onverwijld heeft/hebben gemeld aan het meldpunt als bedoeld in die wet;
(...)."
4.2.3. Het Hof heeft daarvan bewezenverklaard dat:
"zij in de periode van 4 mei 2003 tot en met 20 juni 2003 te Amsterdam telkens bedrijfsmatig een financiële dienst heeft verleend, te weten het wisselen van euro's in Eurobiljetten van een andere waarde, waarbij zij, verdachte, telkens opzettelijk in strijd met de verplichting, geformuleerd in artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, die door haar, verdachte, verrichte ongebruikelijke transacties, als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder d van genoemde wet, niet onverwijld heeft gemeld aan het meldpunt als bedoeld in die wet."
4.3.1. Blijkens de aan het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehechte pleitnota heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde het volgende aangevoerd:
"Tenslotte wordt cliënte verweten de transacties niet te hebben gemeld in het kader van de wet MOT. Ten aanzien van dat feit kan ik kort zijn. De meldingsplicht die in het kader van artikel 9 lid 1 van die wet bestaat ligt ten aanzien van de ten laste gelegde feiten bij het respectievelijke wisselkantoor en niet bij cliënte.
Op het moment dat ten aanzien van cliënte al kan worden aangenomen dat zij beroeps of bedrijfsmatig een dienst heeft verleend, ik ben van mening dat zulks niet het geval is – dan bestond de meldingsplicht (voor cliënte) wellicht op het moment dat zij de gelden ontving van degene voor wie zij ging wisselen. Uit de tenlastelegging blijkt echter dat haar verweten wordt niet in het kader van de Wet MOT te hebben gemeld op het moment dat zij aan het wisselen was. Ten tijde van die laatste feitelijke gedraging (het verrichten van de wisseltransactie) bestond er voor cliënte geen meldingsplicht (meer). Ten tijde van die feitelijke gedraging was het wisselkantoor meldingsplichting, aan welke plicht het wisselkantoor blijkens het dossier ook heeft voldaan. Ik verzoek u derhalve cliënte van het onder 3 ten laste gelegde vrij te spreken."
4.3.2. Het Hof heeft dat verweer in een nadere bewijsoverweging als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voorts aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde, aangezien - voorzover al kan worden aangenomen dat verdachte beroeps- of bedrijfsmatig een dienst heeft verricht - de meldingsplicht ten tijde van de wisseltransacties niet bij de verdachte maar bij het wisselkantoor lag alwaar zij het geld ter wisseling heeft aangeboden.
Het hof verwerpt het verweer. Zoals hierboven (...) overwogen is het hof van oordeel dat de verdachte heeft gehandeld als geldtransactiekantoor, waarmee vast staat dat de verdachte bedrijfsmatig een financiële dienst heeft verricht. Hieruit volgt dat op verdachte een meldingsplicht rustte ten aanzien van de door haar verrichte ongebruikelijke transacties. Hieraan doet niet af dat op het wisselkantoor waar de verdachte het geld ter wisseling aanbood eveneens een meldingsplicht rustte."
4.4. Art. 9 (oud) van de Wet melding ongebruikelijke transacties (hierna: Wet MOT) luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. Een ieder die beroeps- of bedrijfsmatig een dienst verleent, is verplicht een daarbij verrichte of voorgenomen ongebruikelijke transactie onverwijld te melden aan het meldpunt. (...)"
Art. 1 (oud) van de Wet MOT luidt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. dienst: het in of vanuit Nederland:
(...)
8°. wisselen van guldens, euro's of vreemde valuta; (...)."
4.5. Het middel neemt in navolging van het verweer tot uitgangspunt dat waar in de tenlastelegging onder 3 sprake is van "wisselen van (...)" wordt gedoeld op de feitelijke handelingen van de verdachte die zijn verricht in het wisselkantoor GWK, alwaar de verdachte de van derden ontvangen valuta omwisselde. Ten tijde van die handelingen zou de meldingsplicht op grond van de Wet MOT voor de verdachte niet meer gelden. Middel en verweer berusten op een onjuiste lezing van de tenlastelegging. Die tenlastelegging ziet wat betreft de in het verweer en het middel bedoelde passage onmiskenbaar op het (bedrijfsmatig) "wisselen" als bedoeld in art. 1, eerste lid onder 8°, (oud) van de Wet MOT, in het kader van zijn handelen als grenswisselkantoor zoals onder 2 is bewezenverklaard. Dat is een financiële dienst in de zin van art. 1, eerste lid, (oud) van de Wet MOT ten aanzien waarvan voor de verdachte een meldingsplicht gold. Dat heeft het Hof in de motivering van de verwerping van het verweer ook tot uitdrukking gebracht. Het Hof heeft het verweer daarom terecht verworpen.
4.6. Het middel faalt.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 oktober 2007.