ECLI:NL:HR:2007:BA7884

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 september 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00587/07 H
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • H.A.G. Splinter-van Kan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest wegens persoonsverwisseling in een Opiumwet-zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 25 september 2007 uitspraak gedaan over een aanvrage tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De aanvrager, geboren in 1976, had verzocht om herziening op basis van de stelling dat er sprake was van een persoonsverwisseling. De aanvrage tot herziening was gebaseerd op een brief van de Officier van Justitie, waarin werd medegedeeld dat uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee was gebleken dat de aanvrager niet dezelfde persoon was als degene die in 2002 in Utrecht was aangehouden voor overtreding van de Opiumwet. Dit leidde tot de conclusie dat de aanvrager ten onrechte was veroordeeld voor feiten die hem niet konden worden toegerekend.

De Hoge Raad oordeelde dat de inhoud van het proces-verbaal steun biedt voor de stelling van de aanvrager. De Hoge Raad concludeerde dat, ware het Hof bekend geweest met de feiten en omstandigheden die nu naar voren zijn gebracht, het de aanvrager mogelijk had vrijgesproken. De Hoge Raad verklaarde de aanvrage tot herziening gegrond en beval de opschorting van de tenuitvoerlegging van het eerdere arrest. Tevens werd de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage voor een nieuwe behandeling op basis van artikel 467, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van identiteitskwesties in strafzaken en de mogelijkheid van herziening wanneer nieuwe feiten aan het licht komen die de eerdere veroordeling in twijfel trekken. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in het waarborgen van de rechtsbescherming van de aanvrager.

Uitspraak

25 september 2007
Strafkamer
nr. 00587/07 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 augustus 2003, nummer 21/000422-03, ingediend door mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976, te dezen domicilie kiezende te Utrecht ten kantore van zijn raadsman.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Utrecht van 3 februari 2003 - de aanvrager ter zake van "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" en "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, met verbeurdverklaring zoals in het arrest omschreven. Voorts is de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is van identiteitsfraude.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Bij de stukken bevindt zich een brief van 5 april 2006 van de Officier van Justitie bij het Arrondissementsparket Haarlem, aan het Arrondissementsparket Utrecht, waarin eerstgenoemde mededeelt dat uit onderzoek van de Koninklijke Marechaussee is gebleken dat de verdachte [aanvrager] niet dezelfde persoon is als degene die in 2002 in Utrecht is aangehouden in verband met overtreding van de Opiumwet, geregistreerd onder parketnummer 16-106864-02, welke overtreding heeft geleid tot het arrest waarvan herziening wordt gevraagd. Het bij die brief gevoegde proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1 en 2], houdt onder meer het volgende in:
"Op 22 maart 2006 hebben wij, verbalisanten, van het Openbaar Ministerie te Haarlem, nevenvestiging Schiphol het verzoek ontvangen om een onderzoek in te stellen naar de identiteit van verdachte [aanvrager] geboren [geboortedatum]-1976 te [geboorteplaats].
(...)
Op 22 maart 2006 heb ik, [verbalisant 1], contact gehad met de Herkenningsdienst (HKD) Schiphol. Ik, verbalisant, heb van de HKD een tweetal foto's ontvangen. Deze -2- foto's hebben wij, verbalisanten, voorzien van de letters -A- en -B-, respectievelijk foto -A-, genomen na zijn aanhouding te 2002 te Utrecht en foto -B- welke is genomen na zijn aanhouding op 25 februari 2006 te Schiphol.
Wij, verbalisanten, hebben de personen afgebeeld op deze foto's vergeleken en zagen dat de personen afgebeeld op deze foto's geen gelijkenis vertoonden.
(...)
Op 22 maart 2006 heb ik, [verbalisant 1], contact gehad met de DNRI, en hen verzocht het dactyloscopisch signalement opgenomen bij verdachte [aanvrager] na zijn aanhouding op 25 februari 2006 te Schiphol, te vergelijken met de dactylopscopische signalementen reeds aanwezig in het zogenaamde Havank systeem. Hieruit bleek dat dit voornoemd dactylopscopisch signalement reeds niet eerder voorkwam. Er bleek dat er op deze naam al een dactyloscopisch signalement voorkwam, welke was opgenomen op 14-11-2002 te Utrecht. Dit dactyloscopisch signalement komt echter niet overeen met het dactyloscopisch signalement opgenomen na zijn aanhouding op 25 februari 2006 te Schiphol.
Het dactyloscopisch signalement opgenomen op 14-11-2002 te Utrecht komt in het Havank-systeem reeds eerder voor onder de naam [betrokkene 1], geboren [geboortedatum]-1969 te [geboorteplaats].
(...)
Op 23 maart 2006 heb ik, [verbalisant 1], alle paspoortaanvragen op naam van [aanvrager] geboren [geboortedatum]-1976 te [geboorteplaats] opgevraagd bij de gemeente Rotterdam. Wij, verbalisanten, zagen dat op al deze paspoortaanvragen een en de zelfde persoon stond afgebeeld, welke een gelijkenis vertoont met foto -B-, zijnde de foto welke is genomen na zijn aanhouding op 25 februari 2006 te Schiphol.
De persoon afgebeeld op de paspoortaanvragen vertoont een grote gelijkenis met de foto gemaakt na de aanhouding van [aanvrager] op 25 februari 2006 te Schiphol.
(...)
Naar aanleiding van vorenstaande kan worden aangenomen dat verdachte [aanvrager] geboren op [geboortedatum]-1976 te [geboorteplaats], aangehouden op 25 februari 2006 te Schiphol, NIET de zelfde persoon is welke is aangehouden in verband met een overtreding van de Opiumwet te Utrecht.
Eveneens kan naar aanleiding van vorenstaande worden aangenomen dat de persoon welke is aangehouden op 25 februari 2006 te Schiphol, daadwerkelijk is: [aanvrager], [geboortedatum]-1976 te [geboorteplaats]."
4.2. De inhoud van dit proces-verbaal geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat het Hof, ware het met de evenvermelde feiten en omstandig-heden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 12 augustus 2003;
verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 25 september 2007.